200307873/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 15 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein het uitwerkingsplan Zenderpark III West "Het Staatse (fase 2a en 2b gedeeltelijk)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 30 september 2003, nr. 2003REG002464i beslist over de goedkeuring van dit uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 december 2004.
Bij brief van 4 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2004, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. E.A. Wentink-Quelle, advocate te Ouderkerk aan de IJssel, en verweerder, vertegenwoordigd door F.L.H.G. Assmann, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein, vertegenwoordigd door ing. B. Sondermeijer, ambtenaar van de gemeente, daar verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een uitwerking van het bestemmingsplan “Zenderpark”, dat is goedgekeurd door verweerder bij besluit van
25 februari 1993. Het uitwerkingsplan heeft betrekking op het noordwestelijk gedeelte van het plangebied van het bestemmingsplan “Zenderpark” en geeft een planologische regeling voor de woningen en voorzieningen in dit gebied.
2.3. Appellant is eigenaar van de woning met praktijkruimte op het perceel [locatie]. Hij stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Groen en verblijfsdoeleinden” voor de gronden gelegen tussen de Groen van Prinstererweg en de Baronielaan. Hij voert aan dat deze bestemming te globaal is en dat de doeleindenomschrijving die behoort bij de bestemming “Groen en verblijfsdoeleinden” een veelheid van functies mogelijk maakt die niet of onvoldoende objectief zijn begrensd en die niet zijn afgestemd op de aanwezigheid van zijn woning met tuin en praktijkruimte. Volgens appellant is het uitwerkingsplan in zoverre in strijd met de uitwerkingsregels van artikel 6, eerste lid, aanhef, en sub a, al dan niet in samenhang met artikel 7, aanhef, en sub 5 van de voorschriften deel uitmakend van het bestemmingsplan “Zenderpark”. Appellant stelt voorts dat het uitwerkingsplan jegens hem in strijd is met het vertrouwensbeginsel omdat hij op grond van aan hem verstrekte informatiebrochures mocht vertrouwen op een uitsluitend groene bestemming van deze gronden.
2.3.1. Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat zowel in het moederplan als in het uitwerkingsplan een afweging inzake de waterhuishouding ontbreekt. Niet gebleken is dat hij dit al eerder naar voren heeft gebracht. Nu appellant dit eerst ter zitting heeft aangevoerd dient dit met het oog op een goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten. Dit zou slechts anders zijn indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van appellant redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat hij dit eerder naar voren had gebracht. Van dergelijke omstandigheden is echter niet gebleken. Dit bezwaar kan derhalve niet bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.
2.4. Verweerder acht het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan in overeenstemming is met de uitwerkingsregels van het moederplan en dat niet kan worden ingezien dat door het plan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat onvoldoende gewaarborgd zou zijn.
2.5. In het bestemmingsplan “Zenderpark” is aan de in geding zijnde gronden de uit te werken bestemming “Wonen I” toegekend. Volgens de doeleindenomschrijving die behoort bij deze bestemming zijn deze gronden bestemd voor een woonwijk en de daarbij behorende voorzieningen op wijkniveau. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Zenderpark” worden in verband met deze bestemming onder meer toelaatbaar geacht: woningen al dan niet met praktijkruimte, tuinen, erven, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelterreinen en water. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften van het uitwerkingsplan zijn gronden met de bestemming “Groen en verblijfsdoeleinden” bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, ontsluiting en verblijf.
2.6. Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel, overweegt de Afdeling dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat middels de informatiebrochures door of namens het college van burgemeester en wethouders de verwachting is gewekt dat het plan zou voorzien in een bestemming van de in geding zijnde gronden voor uitsluitend groenvoorzieningen. Bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging heeft het college van burgemeester en wethouders dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor verweerder bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door de gemeenteraad, goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.6.1. De Afdeling stelt vast dat de in het uitwerkingsplan aan de in geding zijnde gronden toegekende bestemming “Groen en verblijfsdoeleinden” past binnen de in het bestemmingsplan “Zenderpark” aan deze gronden toegekende bestemming. De Afdeling acht de bestemming in het uitwerkingsplan in voldoende mate gedetailleerd en begrensd en deelt niet het standpunt van appellant dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd is met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan “Zenderpark”.
Ter zitting heeft appellant verklaart dat zijn bezwaren in hoofdzaak zijn gericht tegen de aanleg van een skateplein op de in het geding zijnde gronden. De Afdeling ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de in het uitwerkingsplan voorziene aanleg van een skateplein zal leiden tot ernstige beperkingen in het gebruik van zijn woning en praktijkruimte.
2.6.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Voskamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004