200308105/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Opsterland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 oktober 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 12 augustus 2002 heeft appellant (hierna: het college) aan de stichting “Stichting Speeltuinen Beetsterzwaag” (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning verleend voor een jongerenontmoetingsplaats (hierna: jop) op de locatie bij parkeerterrein De Buorskip/V.V. De Sweach, kadastraal bekend gemeente Beetsterzwaag, sectie B, nummer 3738 deels (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 december 2002 heeft appellant het daartegen door [wederpartij]) gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering daarvan, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 januari 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P. Stevens en K. van Dale, ambtenaren van de gemeente, is verschenen.
2.1. Het college komt met recht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld door, naar aanleiding van het bezwaar van [wederpartij], een gewijzigde (nieuwe) bouwvergunning te verlenen voor de jop zonder de bouwvergunning van 12 augustus 2002 te herroepen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld bevat de brief aan vergunninghoudster van 17 december 2002 niet een in primo verleende vrijstelling en bouwvergunning. Het college heeft de bezwaren van [wederpartij] – blijkens de aan haar gezonden beslissing op bezwaar – ongegrond verklaard en de besluiten van 12 augustus 2002 tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning, met aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd. Voormelde brief van 17 december 2002 moet worden aangemerkt als een weergave van dat besluit.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Beetsterzwaag – Kom” is het bouwplan geprojecteerd op gronden waarvan een gedeelte is bestemd voor “Bijzondere doeleinden” en een gedeelte voor “Parkeerterrein”. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met deze bestemmingen. Het college heeft met toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 28, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften, bouwvergunning verleend. Ingevolge dat artikel kunnen burgemeester en wethouders, met inachtneming van het gestelde in de Beschrijving in Hoofdlijnen, vrijstelling verlenen van de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 75m³ zal bedragen.
2.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of een jop kan worden aangemerkt als een gebouw dat naar zijn aard gelijk kan worden gesteld met de in voormeld artikel 28, aanhef en onder 4, genoemde gebouwtjes. Het college betoogt met succes dat de rechtbank die vraag ten onrechte ontkennend heeft beantwoord. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is die vrijstellingsbevoegdheid niet beperkt tot gebouwtjes ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelet op de in dat artikel gegeven voorbeelden van gebouwtjes. Nu in de toelichting op dat artikel uitdrukkelijk is aangegeven dat die vrijstellingsmogelijkheid mede betrekking heeft op een jongerenopvangplaats heeft het college terecht zijn standpunt gehandhaafd dat vrijstelling ingevolge dat artikel kan worden verleend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep zelf afdoen.
2.5. Het in beroep aangevoerde standpunt van [wederpartij] dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is gekozen voor de onderhavige locatie voor plaatsing van de jop ziet er aan voorbij dat het college eerst en vooral heeft te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat bij hem is ingediend. Indien dat bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zulk een situatie zich hier voordoet.
Voorts kan niet kan worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor de jop heeft mogen verlenen. In aanmerking nemende dat het perceel thans reeds fungeert als jongerenontmoetingsplaats, de afstand van de jop tot de gevel van de woning van [wederpartij] die, naar ter zitting onweersproken is gesteld, ongeveer 70 m bedraagt, alsmede de tussen onder meer gemeente, politie en buurtbewoners bestaande afspraken over het beheer en gebruik van de jop, is onvoldoende aannemelijk geworden dat het bouwplan leidt tot onaanvaardbare overlast.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 oktober 2002, 03/120 WW44;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004