ECLI:NL:RVS:2004:AQ1021

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404910/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • M.L.D. Trippert-van Gemeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder dwangsom opgelegd door de gemeente Westland

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van de gemeente Westland, waarbij aan de verzoeker een last onder dwangsom is opgelegd. Dit besluit, gedateerd op 25 mei 2004, betreft de aanwezigheid van een propaantank op een perceel in Westland, welke volgens de gemeente in strijd is met de geldende afstandsnormen. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en hebben de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 29 juni 2004, waar de verzoekers werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. T.E. van der Bent, en de gemeente door ambtenaren mr. E.M. Scholten en J.B. Martin.

De Voorzitter overweegt dat de bevoegdheid van de gemeente tot handhavend optreden en de redelijkheid van het gebruik van deze bevoegdheid nader onderzoek vereisen. Tijdens de zitting is gebleken dat de termijn die is gegeven om de propaantank te verwijderen, niet toereikend is. De verzoekers hebben aangegeven dat zij mogelijk een milieuvergunning willen aanvragen voor de plaatsing van de tank, wat de situatie kan veranderen. Daarom besluit de Voorzitter om het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt de gemeente Westland gelast om het griffierecht van € 136,00 aan de verzoekers te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 8 juli 2004.

Uitspraak

200404910/1.
Datum uitspraak: 8 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van de gemeente Westland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2004, kenmerk V&H/JBM/04-9245, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 15 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juni 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. T.E. van der Bent, advocaat te Zoetermeer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.M. Scholten en J.B. Martin, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 122, eerste lid, van de Provinciewet is het provinciebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.2. Bij het bestreden besluit is een last onder dwangsom opgelegd per dag dat na het verstrijken van vier weken na verzending van dit besluit de in strijd met artikel 8.1.4 van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer (hierna: het Besluit) geplaatste propaantank niet is verwijderd van het perceel [locatie] te [plaats].
2.3. Verzoekers stellen dat ten onrechte een last onder dwangsom is opgelegd wegens de aanwezigheid van een propaantank op voormelde locatie. Daartoe voeren zij onder meer aan dat in weerwil van hetgeen verweerder in het bestreden besluit opmerkt, zij melding hebben gemaakt van de plaatsing van de tank en dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van een overtreding van de afstandsnormen uit het Besluit. Voorts betogen zij dat het niet mogelijk is om de tank binnen de begunstigingstermijn te verplaatsen.
2.4. De Voorzitter overweegt dat de vraag of verweerder bevoegd was tot handhavend optreden en, indien dat het geval is, of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, nader onderzoek vergt waarvoor deze procedure zich niet leent. Nu ter zitting is gebleken dat de begunstigingstermijn niet toereikend is om de propaantank te kunnen verwijderen, ziet de Voorzitter aanleiding het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat verzoekers ter zitting hebben verklaard dat zij mogelijk alsnog een milieuvergunning zullen aanvragen met het oog op de plaatsing van de propaantank. In dat geval zal bij de beslissing op bezwaar de vraag kunnen worden betrokken of concreet zicht bestaat op legalisering.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland van 25 mei 2004, kenmerk V&H/JBM/04-9245, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
II. gelast dat de gemeente Westland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D. Trippert-van Gemeren, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Trippert-van Gemeren
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2004
289.