ECLI:NL:RVS:2004:AQ1298
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins-de Vin
- S.W. Schortinghuis
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar permanente bewoning Rhenen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 oktober 2003. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rhenen, dat op 1 oktober 2002 had besloten om niet handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van een gebouwtje op een perceel in Rhenen. De appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 3 juni 2003 niet-ontvankelijk. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 juni 2004 ter zitting behandeld, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.F.M. van Erp, en het college door ambtenaren van de gemeente Rhenen, mr. J.H.P. Hofs en M.R. Prins.
De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk was. Het bezwaar was gericht tegen een voornemen om een bouwvergunning te verlenen, zoals gepubliceerd in de Rhenense Betuwekrant van 25 september 2002, en niet tegen het besluit van het college om niet handhavend op te treden. De appellante had in haar bezwaarschrift geen melding gemaakt van het besluit van 1 oktober 2002, waardoor het college terecht concludeerde dat het bezwaarschrift niet gericht was tegen het juiste besluit. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2004. De betrokken rechters hebben de beslissing vastgesteld, waarbij mr. M.G.J. Parkins-de Vin als lid van de enkelvoudige kamer fungeerde en mr. S.W. Schortinghuis als ambtenaar van Staat aanwezig was.