ECLI:NL:RVS:2004:AQ1352

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308125/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • E.J. Nolles
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor woningen en commerciële ruimten te Amersfoort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Vabeog Amersfoort B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort had op 17 juli 2002 een bouwvergunning verleend voor de bouw van 147 woningen en commerciële ruimten op de locatie Puntenburg. Na bezwaar van de vergunninghoudster heeft het college op 12 december 2002 het bezwaar ongegrond verklaard. Vervolgens heeft het college op 22 september 2003 de eerder verleende bouwvergunning ingetrokken. De rechtbank Utrecht verklaarde op 24 oktober 2003 het beroep tegen het besluit van 12 december 2002 niet-ontvankelijk. Vabeog Amersfoort B.V. heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden zijn aangevuld in december 2003.

Tijdens de zitting op 7 juni 2004 is de zaak behandeld. Vabeog Amersfoort B.V. betoogde dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, omdat het college de bouwvergunning aanvankelijk had verleend, wat hen noopte tot rechtsmaatregelen. De Raad van State oordeelde echter dat de intrekking van de bouwvergunning het gevolg was van een verzoek van de vergunninghoudster zelf, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 14 juli 2004.

Uitspraak

200308125/1.
Datum uitspraak: 14 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vabeog Amersfoort B.V., gevestigd te Amersfoort,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 oktober 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor de bouw van 147 woningen en commerciële ruimten te Amersfoort, plaatselijk bekend locatie Puntenburg, deelplannen G1, G2 en G6.
Bij besluit van 12 december 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 22 september 2003 heeft het college de bij besluit van 17 juli 2002 verleende bouwvergunning ingetrokken.
Bij uitspraak van 24 oktober 2003, verzonden op 27 oktober 2003, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het tegen het besluit van 12 december 2002 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 3 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J. Witvoet, advocaat te De Bilt, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. van Eyck, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor een veroordeling van het college in de proceskosten, nu het college de bouwvergunning aanvankelijk heeft verleend en appellante daardoor heeft genoopt tot het treffen van rechtsmaatregelen waaronder het instellen van beroep en het aldus maken van proceskosten.
2.2. Dit betoog faalt. De reden van de intrekking van de bouwvergunning is gelegen in het feit dat de vergunninghoudster het college heeft verzocht de bouwvergunning in te trekken. Van een tegemoetkomen door het college aan de bezwaren van appellante is derhalve geen sprake. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor een veroordeling van het college in de proceskosten in beroep. De omstandigheid dat het college appellante eerder in kennis had kunnen stellen van het verzoek van de vergunninghoudster kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2004
71-291.