ECLI:NL:RVS:2004:AQ3688
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- K. Brink
- Rechtspraak.nl
Intrekking van een oprichtingsvergunning voor een varkenshouderij in Hengelo
In deze zaak heeft de Raad van State op 21 juli 2004 uitspraak gedaan over de intrekking van een oprichtingsvergunning voor een varkenshouderij, die oorspronkelijk op 7 mei 1974 was verleend. De intrekking vond plaats door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (Gld.) op 2 december 2003, met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer. Dit besluit werd op 16 december 2003 ter inzage gelegd. De vergunninghouder, hier aangeduid als appellant, heeft tegen deze intrekking beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij op 20 januari 2004 zijn bezwaren indiende.
De appellant stelde dat de vergunning niet had moeten worden ingetrokken, omdat hij in de toekomst een bedrijf wilde starten voor het telen en verkopen van biologische groenten en fruit aan huis, waarvoor hij de vergunning nodig had. Hij voerde ook aan dat de intrekking van de vergunning enkel was bedoeld om bewoning van een nabijgelegen koetshuis mogelijk te maken. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders, verdedigde echter de intrekking door te stellen dat er gedurende ten minste drie jaar geen gebruik was gemaakt van de vergunning, wat volgens de wet een geldige reden voor intrekking is. Bovendien werd er rekening gehouden met de nabijheid van een kwetsbaar bosgebied en de verbetering van de milieukwaliteit door de intrekking.
De Raad van State oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de verweerder onterecht had gehandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de intrekking van de vergunning rechtmatig was, aangezien er gedurende de vereiste periode van drie jaar geen handelingen waren verricht met de vergunning. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 juli 2004.