ECLI:NL:RVS:2004:AQ3713
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- W.M. Haverkamp
- Rechtspraak.nl
Verplichting tot deelname aan Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer na weigering ademanalyse
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat, waarbij appellant verplicht werd deel te nemen aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) ter bevordering van de rijgeschiktheid. Dit besluit volgde op de weigering van appellant om mee te werken aan een ademanalyse, nadat hij op 18 januari 2003 door de politie was staande gehouden. De minister oordeelde dat, gezien de vigerende regelgeving, het noodzakelijk was om een EMA op te leggen aan appellant.
De rechtbank Zwolle had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard. Appellant ging hiertegen in hoger beroep, waarbij hij zijn bezwaren tegen de beslissing van de minister herhaalde. Tijdens de zitting op 27 mei 2004 waren zowel appellant als de minister vertegenwoordigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld.
De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de weigering van appellant om mee te werken aan de ademanalyse een legitieme basis vormde voor de minister om de EMA op te leggen. De argumenten van appellant over de bejegening door de politie werden niet als relevant beschouwd voor de beslissing. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2004.