ECLI:NL:RVS:2004:AQ3713

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308667/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • W.M. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot deelname aan Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer na weigering ademanalyse

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat, waarbij appellant verplicht werd deel te nemen aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) ter bevordering van de rijgeschiktheid. Dit besluit volgde op de weigering van appellant om mee te werken aan een ademanalyse, nadat hij op 18 januari 2003 door de politie was staande gehouden. De minister oordeelde dat, gezien de vigerende regelgeving, het noodzakelijk was om een EMA op te leggen aan appellant.

De rechtbank Zwolle had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard. Appellant ging hiertegen in hoger beroep, waarbij hij zijn bezwaren tegen de beslissing van de minister herhaalde. Tijdens de zitting op 27 mei 2004 waren zowel appellant als de minister vertegenwoordigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de weigering van appellant om mee te werken aan de ademanalyse een legitieme basis vormde voor de minister om de EMA op te leggen. De argumenten van appellant over de bejegening door de politie werden niet als relevant beschouwd voor de beslissing. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2004.

Uitspraak

200308667/1.
Datum uitspraak: 21 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 12 december 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2003 de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) besloten dat appellant verplicht is deel te nemen aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA) ter bevordering van de rijgeschiktheid en dat een deel van de kosten van de EMA door appellant moeten worden betaald.
Bij besluit van 20 maart 2003 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 februari 2004 heeft de minister van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2004, waar appellant in persoon en de minister, vertegenwoordigd door
mr. D. Borges Botelho, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aanleiding voor het besluit van de minister vormde de weigering van appellant om mee te werken aan een ademanalyse, nadat hij was staande gehouden door de politie op 18 januari 2003. Appellant heeft toegegeven geweigerd te hebben aan dit onderzoek mee te werken. De vigerende regelgeving gebiedt de minister in een dergelijk geval een EMA op te leggen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hetgeen appellant heeft aangevoerd over de bejegening die hij ten tijde van de staandehouding van de politie heeft ervaren aan het vorenstaande niet kan afdoen. Voorts moet erop worden gewezen dat het maken van bezwaar en het indienen van beroep de uitvoering van deze maatregel niet schorst, zodat de gevolgen van het niet tijdig betalen van de opgelegde bijdrage in de kosten van de EMA voor rekening van appellant zijn.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004
383.