ECLI:NL:RVS:2004:AQ3787

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405056/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 juli 2004 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 14 juni 2004. Deze uitspraak verklaarde het beroep van verzoeker tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad ongegrond. Het college had op 29 juli 2003 aan verzoeker gelast om een paardenbak, twee woonwagens en een varkenskot/schuur te verwijderen van zijn perceel. Dit besluit werd later gedeeltelijk ingetrokken, maar het bezwaar van verzoeker tegen het oorspronkelijke besluit werd ongegrond verklaard.

De Voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 8 juli 2004, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.J. van Pelt, en het college werd vertegenwoordigd door mr. M.D.G. Guimaraês. In de overwegingen van de uitspraak werd geconcludeerd dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 juli 2004, waarbij de Voorzitter, mr. H. Troostwijk, en ambtenaar van Staat, mr. E.D. Boer, aanwezig waren.

Uitspraak

200405056/2.
Datum uitspraak: 16 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 14 juni 2004 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) verzoeker onder oplegging van een dwangsom gelast een paardenbak, twee woonwagens en een varkenskot/schuur te verwijderen van het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 2 oktober 2003 heeft het college het besluit van 29 juli 2003, voor zover dit betrekking heeft op de paardenbak, ingetrokken en voorts de geboden begunstigingstermijn verlengd.
Bij besluit van 23 maart 2004 heeft het college het door verzoeker tegen het besluit van 29 juli 2003, zoals gewijzigd bij besluit van 2 oktober 2003, gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 18 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2004, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juli 2004, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.D.G. Guimaraês, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de last niet mocht worden opgelegd.
2.2. Gelet hierop, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2004
201.