ECLI:NL:RVS:2004:AQ5789

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400203/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • F.P. Zwart
  • J.G. Treffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verplichting tot meewerken aan geschiktheidsonderzoek motorrijtuigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Verkeer en Waterstaat tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had op 27 november 2003 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en de beslissing van de Minister om [wederpartij] te verplichten mee te werken aan een geschiktheidsonderzoek vernietigd. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de weigering van [wederpartij] om mee te werken aan een ademonderzoek op 20 mei 2002. De Minister stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [wederpartij] procesbelang had, aangezien [wederpartij] inmiddels had meegewerkt aan twee geschiktheidsonderzoeken en er geen bezwaar was gemaakt tegen een eerder besluit van 12 augustus 2003. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 juni 2004 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het belang bij een beslissing in het geschil ten tijde van de behandeling bij de rechtbank niet meer aanwezig was, omdat het eerdere besluit van 12 augustus 2003 rechtens onaantastbaar was geworden. De rechtbank had ten onrechte het beroep van [wederpartij] ontvankelijk verklaard. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] alsnog niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200400203/1.
Datum uitspraak: 28 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 november 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2002 heeft appellant [wederpartij] onder meer naar aanleiding van zijn weigering mee te werken aan een ademonderzoek op 20 mei 2002, verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van één of meer categorieën motorrijtuigen waarvoor aan hem een rijbewijs is afgegeven.
Bij besluit van 24 februari 2003 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 februari 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Bij brief van 2 maart 2004 heeft appellant nog een nader stuk ingediend. Dit stuk is in kopie aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, ambtenaar op het Ministerie, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. S. Dogan verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat zij het beroep van [wederpartij] vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
2.2.    In het kader van de Algemene wet bestuursrecht is de administratieve rechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dat van betekenis is voor het geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan.
Vast staat dat [wederpartij] ten tijde van de behandeling van zijn beroep reeds had meegewerkt aan twee geschiktheidonderzoeken. Tegen het op grond van de uitslag van die onderzoeken genomen besluit van 12 augustus 2003, waarbij [wederpartij] werd verplicht mee te werken aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer, heeft [wederpartij] geen bezwaar gemaakt, zodat het besluit van 12 augustus 2003 ten tijde van de behandeling van het beroep rechtens onaantastbaar was geworden. Gesteld noch gebleken is dat [wederpartij] schade heeft geleden. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat de weigering om mee te werken aan een ademonderzoek op 20 mei 2002 niet kan worden meegewogen bij een nieuwe mededeling ex artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994, is de Afdeling van oordeel dat het belang bij een beslissing in het onderhavige geschil ten tijde van de behandeling bij de rechtbank al niet meer aanwezig was. Van de rechter kan geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. De rechtbank is hier ten onrechte aan voorbij gegaan.
2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep van [wederpartij] alsnog niet-ontvankelijk.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 november 2003, 03/308 WET AG1 A;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. J.G. Treffers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. De Koning
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004
290.