ECLI:NL:RVS:2004:AQ6017

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405945/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P. van Dijk
  • W.C.M. Ramsahai
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bekostiging basisschool Rehoboth te Hemrik op basis van leerlingenaantal

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 juli 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de vereniging 'Vereniging voor Protestants Christelijk-Basisonderwijs te Wijnjewoude en Hemrik'. De vereniging had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat de bekostiging van de basisschool Rehoboth te Hemrik per 1 augustus 2004 zou worden beëindigd. Dit besluit was genomen omdat de basisschool niet voldeed aan de vereisten van artikel 157, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO), die stelt dat een bijzondere school ten minste 23 leerlingen moet tellen om in aanmerking te komen voor bekostiging.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 27 juli 2004. Tijdens de zitting werd de verzoekster vertegenwoordigd door mr. M. Bauman, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum. De verzoekster voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de peildatum rechtvaardigden, maar de voorzitter oordeelde dat de WPO geen ruimte biedt voor een afwijking van de opheffingsnorm.

De voorzitter concludeerde dat de bekostiging van de basisschool niet kon worden voortgezet, omdat het aantal leerlingen op de peildatum niet voldeed aan de vereiste norm. De voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent bekostiging van basisscholen en de voorwaarden die daarbij gelden.

Uitspraak

200405945/1.
Datum uitspraak: 29 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging voor Protestants Christelijk-Basisonderwijs te Wijnjewoude en Hemrik", gevestigd te Wijnjewoude,
verzoekster,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2004 heeft verweerder de bekostiging van de door verzoekster in stand gehouden basisschool Rehoboth te Hemrik (hierna: de basisschool) met ingang van 1 augustus 2004 beëindigd, omdat niet wordt voldaan aan een van de vereisten van artikel 157, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 juli 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M. Bauman, advocaat te Leeuwarden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, juridisch medewerkster van Centrale Financiën Instellingen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verweerder heeft verzoekster, overeenkomstig artikel 160, eerste lid, van de WPO, voor 1 januari voorafgaand aan de datum van beëindiging van de bekostiging meegedeeld dat de bekostiging naar zijn oordeel dient te worden beëindigd.
Verzoekster heeft een beroep gedaan op de uitzonderingsbepaling, zoals bedoeld in artikel 157 van de WPO, en verweerder bij brief van 17 januari 2004 meegedeeld dat de basisschool 23 leerlingen heeft met ingang van 13 oktober 2003.
2.3.    Ter zitting heeft verzoekster erkend dat het aantal leerlingen op 1 oktober 2003 als uitgangspunt moet worden genomen, gelet op artikel 152 van de WPO. Zij is evenwel van mening dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden, die aanleiding geven tot het maken van een uitzondering op de peildatum. Hieraan doet niet af dat de WPO niet voorziet in een hardheidsclausule voor situaties als de onderhavige, waarin niet aan het aantal leerlingen wordt voldaan op de peildatum, aldus verzoekster.
2.4.    Ingevolge artikel 153, eerste lid, van de WPO - voorzover thans van belang - wordt de bekostiging van een bijzondere school beëindigd indien het aantal leerlingen gedurende drie achtereenvolgende jaren telkens minder heeft bedragen dan de opheffingsnorm. Artikel 157 van de WPO bepaalt, voorzover hier van belang, dat de bekostiging van een bijzondere school, in afwijking van artikel 153, eerste lid, van de WPO, niet wordt beëindigd, indien de school ten minste 23 leerlingen telt.
Naar het oordeel van de Voorzitter biedt artikel 157, gelezen in samenhang met artikel 152, van de WPO niet de ruimte tot een verdergaande afwijking van artikel 153, eerste lid, van de WPO, in de zin dat de bekostiging zou kunnen worden gecontinueerd bij een geringer aantal leerlingen dan 23 op de peildatum.
2.4.1.    Naar het oordeel van de Voorzitter vloeit uit de door verzoekster genoemde verdragen niet de verplichting voort de bekostiging van een basisschool in alle gevallen te continueren. Nu artikel 157 van de WPO juist voorziet in een regeling om de bekostiging, in afwijking van artikel 153, eerste lid, van de WPO, te laten voortduren in de daar genoemde situaties, is, naar het oordeel van de Voorzitter, in voldoende mate aan bedoelde verdragsbepalingen, voorzover deze zich al voor rechtstreekse toepassing lenen, voldaan.
2.5.    Gezien het bovenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Ramsahai
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2004
401.