ECLI:NL:RVS:2004:AQ6608

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405627/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-Van Bilderbeek
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bouwvergunning voor woningbouwcomplex te Den Haag

Op 3 augustus 2004 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het hoger beroep van verzoekers tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 juni 2004. Dit hoger beroep volgde op een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 24 december 2002 een vrijstelling en bouwvergunning had verleend aan ING Vastgoed Ontwikkeling B.V. voor de bouw van een woningcomplex aan de Havanasingel te Den Haag. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen dit besluit, werden door het college niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaren. De rechtbank bevestigde deze niet-ontvankelijkheid in haar uitspraak van 1 juni 2004, waarop verzoekers hoger beroep instelden en tevens vroegen om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter heeft het verzoek op 22 juli 2004 behandeld. Tijdens de zitting waren verzoekers en vertegenwoordigers van het college aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van ING Vastgoed Ontwikkeling B.V. De Voorzitter overwoog dat het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, die de bouwvergunning zou schorsen, verstrekkende gevolgen zou hebben. Aangezien verzoekers niet-ontvankelijk waren verklaard in hun bezwaar en de rechtbank het beroep ongegrond had verklaard, was er geen inhoudelijk oordeel over de bezwaren van verzoekers gegeven. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven.

Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 augustus 2004.

Uitspraak

200405627/2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 juni 2004 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan ING Vastgoed Ontwikkeling B.V. (binnenplanse) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woningbouwcomplex bevattende 10 appartementen en 28 eengezinswoningen aan de Havanasingel te Den Haag.
Bij besluit van 25 augustus 2003 heeft het college de daartegen gerichte bezwaren van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2004, verzonden op 2 juni 2004, heeft de rechtbank  ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 4 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Tevens hebben zij bij die brief de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 juli 2004, waar [een van de verzoekers] in persoon en het college, vertegenwoordigd door E.R.J. Herklots en N.C.C.M. Lemmens, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is ING Vastgoed Ontwikkeling B.V. bij monde van P.G. Cusell daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Allereerst zij vermeld dat het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, die ertoe strekt dat de bouwvergunning wordt geschorst, zeer verstrekkende gevolgen heeft, nu verzoekers niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaar tegen die bouwvergunning en de rechtbank het beroep hiertegen ongegrond heeft verklaard. Gelet op die niet-ontvankelijkverklaring is het college en de rechtbank immers niet aan een inhoudelijk oordeel omtrent de bezwaren toegekomen. Indien in de bodemprocedure al zou worden geoordeeld dat de niet-ontvankelijkverklaring geen stand kan houden, dient het college alsnog op de bezwaren tegen de verleende vrijstelling en bouwvergunning te beslissen. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht is bovendien geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
2.2.     Gelet op het vorenstaande, dient het verzoek te worden afgewezen.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-Van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek    w.g. Ouwehand
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2004
224.