ECLI:NL:RVS:2004:AQ6628

Raad van State

Datum uitspraak
11 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400905/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • M.H. Broodman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestuursdwang bij plaatsing lichtkoepel op woonark in strijd met gemeentelijke verordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum. Bij besluit van 12 mei 2003 werd de appellant gelast om een lichtkoepel, die in strijd met de gemeentelijke verordening was geplaatst, binnen acht weken te verwijderen. De appellant had geen vergunning voor de plaatsing van de lichtkoepel en stelde in hoger beroep dat het dagelijks bestuur ten onrechte handhavend optrad. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard.

De Raad van State oordeelt dat het dagelijks bestuur terecht handhavend heeft opgetreden. De appellant erkent dat hij geen vergunning had, maar betwist de rechtmatigheid van de handhaving. De Raad van State stelt vast dat de plaatsing van de lichtkoepel de hoogte van de woonark heeft verhoogd tot 3.08 meter, wat in strijd is met de Vervangingsrichtlijnen die een maximumhoogte van 2.50 meter voorschrijven. De Raad van State concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van handhaving zou moeten worden afgezien.

De uitspraak van de voorzieningenrechter wordt bevestigd, en het hoger beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard. De Raad van State wijst erop dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 11 augustus 2004.

Uitspraak

200400905/1
Datum uitspraak: 11 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 31 december 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit verzonden op 12 mei 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) appellant onder aanzegging van bestuursdwang gelast binnen acht weken na verzending van dat besluit, de in strijd met artikel 2.5. van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 van de gemeente Amsterdam (hierna: de verordening) aangebrachte lichtkoepel op het dak van appellants [woonark] geheel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 26 september 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 maart 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Appellant heeft hierop gereageerd met een brief van 11 juni 2004.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door Y.A.M. Ekelschot, werkzaam bij de dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant stelt in hoger beroep dat hij erkent dat hij voor de plaatsing van de lichtkoepel niet over de vereiste vergunning beschikte, doch dat hij daarentegen de vraag opwerpt of het dagelijks bestuur terecht van mening is dat de lichtkoepel gelet op de regelgeving en het beleid niet kan worden gelegaliseerd.
2.2.    Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 2.5. van de verordening - voor de tekst waarvan de Afdeling verwijst naar de aangevallen uitspraak - zodat het dagelijks bestuur ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.    Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat appellant geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan had moeten worden afgezien van handhavend optreden.
De zonder vergunning geplaatste lichtkoepel heeft tot gevolg gehad dat de woonark is verhoogd tot 3.08 meter, terwijl vóór de plaatsing de woonark een hoogte had van 2.90 meter en reeds daardoor de in de Vervangingsrichtlijnen voorgeschreven maximumhoogte van 2.50 meter werd overschreden. De plaatsing van de lichtkoepel betekent derhalve een naar verhouding niet geringe vergroting van die overschrijding.
Anders dan appellant ziet de Afdeling niet in waarom de geplaatste lichtkoepel wat betreft de maatvoering niet aan de in de Vervangingsrichtlijnen vervatte eisen mocht worden getoetst nu vaststaat dat de raad van de gemeente in afwachting van de totstandkoming van afzonderlijke verbouwingsrichtlijnen de Vervangingsrichtlijnen analoog van toepassing heeft verklaard op verbouwingen. Terecht heeft de voorzieningenrechter overwogen dat deze toepassing niet onrechtmatig is.
2.3.1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter dat het dagelijks bestuur vervolgens overeenkomstig het beleid heeft gehandeld is juist.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Broodman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004
221.