ECLI:NL:RVS:2004:AQ6984

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405671/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bouwvergunning voor supermarkt en appartementen in Eindhoven

Op 10 augustus 2004 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het hoger beroep van verzoekers tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een bouwvergunning die op 7 april 2003 door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven is verleend aan een bouwbedrijf voor het oprichten van een supermarkt, 18 appartementen en een parkeerkelder op een specifiek perceel in Eindhoven. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen deze vergunning, zagen hun bezwaar ongegrond verklaard door het college op 27 november 2003. De rechtbank heeft op 4 juni 2004 het beroep van verzoekers tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna verzoekers hoger beroep hebben ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 29 juli 2004 zijn verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, en vertegenwoordigers van het college en het bouwbedrijf verschenen. De Voorzitter heeft de argumenten van verzoekers en het college gehoord. In zijn overwegingen concludeert de Voorzitter dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De Voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 augustus 2004.

Uitspraak

200405671/2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 4 juni 2004 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) aan [vergunninghouder], gevestigd te [plaats] (hierna: het bouwbedrijf), vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een pand voor een supermarkt, 18 appartementen en een parkeerkelder op het perceel, kadastraal bekend gemeente Eindhoven, sectie […], nummer […] en plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van  27 november 2003 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard en het besluit van 7 april 2003 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 4 juni 2004, verzonden op 9 juni 2004, heeft de rechtbank  ’s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Voorts hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het hoger beroep en het verzoek zijn aangevuld bij brief van 24 juli 2004.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juli 2004, waar verzoekers in persoon, bijgestaan door mr. R. Stiekema, advocaat te Waalre, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van Crey, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar het bouwbedrijf, bij monde van mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Den Bosch, en drs. J.W. Bordewijk, projectleider, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard.
2.2.    In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat geen vrijstelling en bouwvergunning mocht worden verleend.
2.3.    Gelet op het vorenstaande, dient het verzoek te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Ouwehand
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2004
224.