ECLI:NL:RVS:2004:AQ7033
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- M. Vlasblom
- P. van Dijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verblijfsvergunning en legale arbeid van Turkse werknemer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij gedurende een jaar legale arbeid had verricht, zoals vereist door artikel 6 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije. Appellant betoogde dat hij van 1 mei 1994 tot 7 augustus 1995 legale arbeid had verricht, maar de rechtbank verwierp dit argument op basis van een eerdere uitspraak die het besluit van de staatssecretaris van 20 augustus 1999, waarin zijn aanvraag was afgewezen, in rechte onaantastbaar verklaarde.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat appellant niet had aangetoond dat hij legale arbeid had verricht. De Afdeling stelde vast dat de rechtbank niet had onderzocht of appellant daadwerkelijk legale arbeid had verricht in de door hem gestelde periode. De Afdeling oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom appellant geen legale arbeid had verricht en dat de hoorplicht in de bezwaarschriftenprocedure niet was nageleefd. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de minister, en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.