ECLI:NL:RVS:2004:AQ7432
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- C.M. Ligtelijn-Van Bilderbeek
- E.M. Ouwehand
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor bedrijfsgebouw in Sint-Oedenrode
Op 11 november 2003 verleende het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode vrijstelling en een bouwvergunning voor het bouwen van een bedrijfsgebouw op een perceel in Sint-Oedenrode. Dit besluit werd door de Vereniging voor Natuurbehoud & Milieubeheer in Midden- en Noord-Oost Brabant en de Stichting Brabantse Milieu Federatie aangevochten. Op 16 juni 2004 stelden zij hoger beroep in bij de Raad van State en vroegen om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelde het verzoek op 5 augustus 2004. Tijdens de zitting waren de verzoekers vertegenwoordigd door A.A.F. van Abelen en J.A. van der Schroeff, terwijl het college werd vertegenwoordigd door J.A.F.M. van Vorstenbosch. De vergunninghouder was vertegenwoordigd door mr. R.E. Wannink en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant door J.V. Nefkens.
De Voorzitter overwoog dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. In dit geval had de rechter in eerste aanleg het besluit getoetst en het beroep ongegrond verklaard. De Voorzitter vond geen aanleiding om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De verzoekers hadden geen overtuigende argumenten aangedragen die erop wezen dat het bouwplan niet in overeenstemming was met het provinciaal beleid, zoals neergelegd in het streekplan 2002. Dit plan staat uitbreiding van agrarische bouwblokken toe, tenzij er overwegende bezwaren zijn van verschillende aard. De Voorzitter concludeerde dat er geen dergelijke bezwaren waren aangetoond.
Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd op 17 augustus 2004 openbaar uitgesproken door de Voorzitter, mr. C.M. Ligtelijn-Van Bilderbeek, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.