ECLI:NL:RVS:2004:AQ7436
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- J. de Koning
- Rechtspraak.nl
Weigering verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen door CBR op basis van psychische aandoening
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B af te geven. Het CBR had op 20 november 2002 besloten om deze verklaring te weigeren, gebaseerd op een advies van een herkeurend psychiater. Deze psychiater concludeerde dat de appellant lijdt aan een paranoïde vorm van schizofrenie, waarvoor hij geen ziektebesef of -inzicht heeft en niet onder behandeling is. Dit advies was in lijn met de richtlijnen van de Regeling eisen geschiktheid 2000, die het afgeven van een verklaring in dit geval uitsluit.
De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het CBR verklaarde dit bezwaar op 28 februari 2004 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 1 april 2004 de uitspraak van het CBR bevestigde. De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde met brieven op 23 april en 18 mei 2004. De zaak werd behandeld op 22 juli 2004, waar de appellant en een vertegenwoordiger van het CBR aanwezig waren.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank het juiste wettelijke kader en feitencomplex had gehanteerd. De conclusie dat het CBR het bezwaar van de appellant terecht ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad van State stelde vast dat zowel de herkeurende psychiater als de adviserende psychiater tot dezelfde medische conclusie waren gekomen, en dat de appellant geen tegenargumenten had aangedragen die deze conclusies konden weerleggen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak werd bevestigd.