ECLI:NL:RVS:2004:AQ7492

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400768/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestemmingswijziging voor horeca-activiteiten in Nijmegen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het verzoek van appellanten om een bestemmingswijziging voor een perceel in Nijmegen werd afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen had op 1 oktober 2002 besloten om het verzoek van appellanten om vrijstelling of wijziging van de bestemming van het perceel af te wijzen. Dit besluit werd door het college op 9 april 2003 bevestigd, waarna de rechtbank Arnhem op 16 december 2003 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde.

Appellanten stelden dat het pand, dat de bestemming 'Winkels in 1 laag' had, gebruikt werd voor horeca-activiteiten, namelijk als pizzeria. Ze voerden aan dat het college handhavend zou optreden tegen deze situatie, wat volgens hen een reden was om de bestemming te wijzigen. De rechtbank oordeelde echter dat het gebruik van het pand als afhaalcentrum voor pizza's in overeenstemming was met het bestemmingsplan, en dat het college zich op dat moment in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat er geen aanleiding was voor vrijstelling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De rechters oordeelden dat het gemeentelijk beleid gericht is op het behoud van detailhandel en dat het pand op dat moment in overeenstemming met de bestemming werd gebruikt. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat er geen toezeggingen waren gedaan door het college. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200400768/1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 december 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om door middel van vrijstelling of wijziging de bestemming van het [locatie] (hierna: het perceel) te verruimen.
Bij besluit van 9 april 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2003, verzonden op 16 december 2003, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 21 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2004, waar appellant [naam een der appellanten] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Vellinga, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Zuid III 1972” heeft het perceel de bestemming “Winkels in 1 laag”, welke bestemming in de planvoorschriften is aangeduid als “Dagwinkels”.
Appellanten hebben verzocht om door middel van vrijstelling of wijziging van het bestemmingsplan de uitoefening van horeca- of dienstverleningsactiviteiten op het perceel mogelijk te maken.
2.2.    Appellanten komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat het pand wordt gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zodat het beroep op de zogenoemde toverformule faalt. Daartoe hebben zij gesteld dat sinds medio 2000 in het pand een pizzeria is gevestigd en dat het college heeft aangekondigd voornemens te zijn daartegen handhavend op treden.
2.3.    Dit beroep faalt. Het voornemen om handhavend op te treden had betrekking op de aanwezigheid in het pand van twee tafeltjes met bijbehorende stoelen, bedoeld om op beperkte schaal gelegenheid te bieden ter plekke gekochte pizza’s en dergelijke te nuttigen. Dit neemt evenwel niet weg dat het pand ten tijde van de beslissing op bezwaar hoofdzakelijk als afhaalcentrum voor pizza’s en dergelijke werd geëxploiteerd, zoals ook uit het uittreksel uit het handelsregister blijkt. Deze exploitatie is in overeenstemming met het bestemmingsplan.
2.4.    Uit de notitie “Buurt- en wijkbemiddeling”, nader uitgewerkt in de beleidsnotitie “Buurteconomie Nijmegen”, blijkt dat het gemeentelijk beleid ziet op behoud en vestiging van detailhandel, waaronder versspeciaalzaken, in het buurwinkelcentrum Einsteinstraat/Sint-Jacobslaan, waarvan het perceel deel uitmaakt. De stelling van appellanten dat ter plaatse een compleet aanbod is van dagelijkse produkten, waarin door de in de omgeving gevestigde supermarkten wordt voorzien, gaat er aan voorbij dat het beleid is gericht op de vestiging van kleine zelfstandige aanbieders van versproducten naast de bestaande supermarkten.
Aangezien het pand ten tijde van de beslissing op bezwaar werd verhuurd en gebruikt overeenkomstig de bestemming heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich op dat moment niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit beleid in de weg staat aan verlening van vrijstelling met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten behoeve van de uitoefening van horeca- of dienstverleningsactiviteiten in het pand.
2.5.    Tot slot heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen, reeds omdat niet is gebleken van enige toezegging door of vanwege het college dat medewerking aan het verzoek van appellanten zou worden verleend.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004
71.