ECLI:NL:RVS:2004:AQ8731

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401466/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • J.W. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen goedkeuring bestemmingsplan door gemeenteraad van Zeevang

In deze zaak heeft de gemeenteraad van Zeevang op 11 juni 2003 het bestemmingsplan "Partiële herziening Schardam 2003" vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft op 13 januari 2004 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in een brief van 12 maart 2004. De zaak is ter zitting behandeld op 12 augustus 2004, waar de vertegenwoordigers van de verweerder en de gemeenteraad aanwezig waren. Appellant was afwezig, maar had zich afgemeld.

De Raad van State overweegt dat appellant niet tijdig een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerp-plan, zoals vereist door de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De termijn voor het indienen van een zienswijze liep van 17 februari 2003 tot 17 maart 2003. De Afdeling oordeelt dat het enkele feit dat de burgemeester en wethouders in een brief aan appellant hebben bevestigd dat zij zijn schrijven op 13 maart 2003 hebben ontvangen, onvoldoende bewijs levert dat appellant zijn zienswijze op die datum heeft ingediend. De Afdeling concludeert dat de datum in de brief waarschijnlijk een verschrijving betreft en dat de zienswijze op 13 mei 2003 is ingediend.

Aangezien appellant niet tijdig een zienswijze heeft ingediend, is hij niet ontvankelijk in zijn beroep tegen het goedkeuringbesluit van het college van gedeputeerde staten. De Raad van State verklaart het beroep niet-ontvankelijk, en dit besluit is uitgesproken in naam der Koningin op 1 september 2004. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200401466/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Zeevang het bestemmingsplan “Partiële herziening Schardam 2003” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 januari 2004, kenmerk 2003-28621, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 maart 2004.
Bij brief van 17 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.K.K. Vroegindeweij, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant heeft niet binnen de in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn, die in dit geval is aangevangen op 17 februari 2003 en geëindigd op 17 maart 2003, een zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad.
Het enkele feit dat het college van burgemeester en wethouders in zijn brief aan appellant van 16 mei 2003 heeft geschreven “Hierbij bevestigen wij de ontvangst op 13 maart jl. van uw bovengenoemd schrijven”, vormt naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende bewijs voor de stelling van appellant dat hij zijn zienswijze binnen de gestelde termijn, namelijk op 13 maart 2003, in de brievenbus van het gemeentehuis heeft gedeponeerd. De Afdeling acht aannemelijk dat de datum 13 maart 2003 in genoemde brief op een verschrijving berust en dat als ontvangstdatum 13 mei 2003 is bedoeld. In het briefhoofd staat immers vermeld “Uw brief van: 13.05.2003” en onder de stukken bevindt zich een brief van appellant van deze datum met een zienswijze die blijkens het daarop aangebrachte stempel op 13 mei 2003 bij de gemeente is ingekomen. Voorts heeft appellant geen ontvangstbevestiging overgelegd naar aanleiding van de zienswijze die hij op 13 maart 2003 zou hebben ingebracht, terwijl ter zitting van de zijde van de gemeenteraad is verklaard dat het gebruikelijk is de ontvangst van een zienswijze schriftelijk aan de indiener ervan te bevestigen. Evenmin heeft appellant in zijn brief van 13 mei 2003 verwezen naar een eerder ingediende zienswijze.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.
Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Prins
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004
363.