ECLI:NL:RVS:2004:AQ8733

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403160/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening revisievergunning op basis van de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 september 2004 uitspraak gedaan over een beroep dat was ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân. Dit besluit, genomen op 24 februari 2004, verleende een revisievergunning aan een vergunninghoudster voor een loonbedrijf met een onderhouds- en constructiewerkplaats, en voor de op- en overslag van zand, schelpen en bouw- en sloopafval, alsook voor het bewerken van de steenfractie uit bouw- en sloopafval op een specifiek perceel. Het besluit werd op 15 maart 2004 ter inzage gelegd.

De appellant, die geen bedenkingen had ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, stelde beroep in bij de Raad van State op 16 april 2004. De verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie, diende op 3 juni 2004 een verweerschrift in. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer op 20 augustus 2004. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat het beroep van de appellant niet-ontvankelijk was, omdat hij niet had voldaan aan de vereisten van artikel 20.6 van de Wet milieubeheer. De Afdeling stelde vast dat de appellant niet had getracht zich op de hoogte te stellen van de vergunningsituatie, en dat het niet inbrengen van bedenkingen niet verschoonbaar was.

De uitspraak concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep van de appellant niet-ontvankelijk. Deze beslissing werd genomen in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 1 september 2004.

Uitspraak

200403160/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2004, kenmerk 551311, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor loonbedrijf met onderhouds- en constructiewerkplaats, op- en overslag van zand, schelpen en bouw- en sloopafval, alsmede het bewerken van de steenfractie uit bouw- en sloopafval op het perceel [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 15 maart 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door I. Wulffelé en ing. F. Vos, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Tevens is namens vergunninghoudster H.F. Sinnema, gemachtigde, daar als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Verweerder heeft gesteld dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a.    degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b.    de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c.    degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d.    belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellant heeft geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing.
De Afdeling stelt op grond van de stukken vast dat verweerder het ontwerpbesluit vanaf 13 oktober 2003 ter inzage heeft gelegd en hiervan kennis heeft gegeven in de Staatscourant en in een plaatselijke krant. Tevens heeft verweerder een niet op naam gestelde kennisgeving verspreid en een kennisgeving aan het gemeentehuis aangeplakt. Hiermee is voldaan aan het bepaalde in artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De omstandigheid dat het tegenover de onderhavige inrichting gelegen pand [locatie 2] ten tijde van de terinzagelegging nog door appellant gekocht moest worden, is geen grond om het niet inbrengen van bedenkingen door appellant verschoonbaar te achten. Temeer nu niet gebleken is dat appellant getracht heeft zich van de vergunningsituatie op de hoogte te stellen. Het niet kennis nemen van wel binnen bereik aanwezige informatie is een omstandigheid die appellant persoonlijk betreft en voor zijn rekening komt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat appellant, daargelaten of hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen dat hij geen bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is.
2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Klap
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004
315.