ECLI:NL:RVS:2004:AQ8738

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400762/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • M. Oosting
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van geluidsbelasting voor woningen aan de Ceintuurbaan te Meppel

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot heroverweging van een eerder besluit van de gedeputeerde staten van Drenthe. Dit besluit, genomen op 14 november 2000, stelde de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (MTG) voor 18 woningen aan de Ceintuurbaan te Meppel vast op 60 dB(A). Appellanten, bewoners van deze woningen, zijn van mening dat deze waarde te laag is en niet representatief voor de huidige verkeerssituatie. Ze hebben verweerder verzocht om de MTG te heroverwegen en een hogere waarde van 65 dB(A) vast te stellen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de appellanten geen recht hebben om een verzoek tot vaststelling van een MTG in te dienen, zoals bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeert dat de afwijzing van het verzoek van appellanten geen publiekrechtelijk rechtsgevolg heeft en daarom niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Dit betekent dat het bezwaar tegen de beslissing van 21 oktober 2003 niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.

De Raad van State verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 januari 2004, waarbij het bezwaar van appellanten ongegrond was verklaard. Tevens wordt het college van gedeputeerde staten van Drenthe veroordeeld in de proceskosten van appellanten en dient de provincie het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 1 september 2004.

Uitspraak

200400762/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij brief van 21 oktober 2003, kenmerk 43/6.11/2003003821, heeft verweerder het verzoek van appellanten om heroverweging van zijn besluit van 14 november 2000, afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2004, kenmerk 3/8.3/2003009987, verzonden op 22 januari 2004, heeft verweerder het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 26 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2004, waar [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door dr. mr. N.Y. Del Grosso en G. Eleveld, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 14 november 2000 heeft verweerder de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (MTG) vanwege de weg voor 18 woningen aan de Ceintuurbaan te Meppel vastgesteld op 60 dB(A). Volgens hem kan bij die MTG-waarde op de gevel van deze woningen in de woningen worden voldaan aan de wettelijke binnenwaarde van 35 dB(A).
2.2.    Appellanten stellen zich op het standpunt dat die MTG-waarde te laag is, omdat deze waarde is gebaseerd op verkeersgegevens die niet representatief zijn voor de huidige verkeerssituatie. Volgens appellanten zijn de isolerende maatregelen die op deze MTG-waarde zijn gebaseerd daarom niet toereikend om aan de wettelijke binnenwaarde te kunnen voldoen. Volgens hen is een MTG-waarde van 65 dB(A) realistisch. Om die reden hebben zij verweerder bij brief van 15 april 2003 verzocht om het besluit van 14 november 2000 te heroverwegen.
2.3.    De Afdeling overweegt als volgt.
2.3.1.    Het besluit van verweerder van 14 november 2000 is genomen op verzoek van burgemeester en wethouders van Meppel, die verweerder op grond van artikel 83 van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben verzocht om voor de desbetreffende woningen een MTG vast te stellen van 60 dB(A).
2.3.2.    Ingevolge artikel 83, eerste lid, Wgh, voorzover hier van belang, kunnen gedeputeerde staten in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen een hogere waarde vast stellen dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, bedoeld in artikel 82, eerste lid, Wgh.
In artikel 12 van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen is bepaald dat een verzoek als bedoeld in artikel 83, eerste lid, Wgh kan worden gedaan door:
a. burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woningen of de geluidgevoelige bestemmingen zijn gesitueerd,
b. burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de weg gesitueerd is of wordt waartoe de hogere waarde verzocht wordt,
c. de wegaanlegger of wegbeheerder, indien het verzoek gedaan wordt in het kader van de artikelen 79 en 99 Wgh, of - indien het betreft de aanleg  of reconstructie van een rijksweg - in het kader van toepassing van artikel 76, eerste lid, van de wet.
2.3.3.    Uit de hiervoor weergegeven bepalingen blijkt dat aan appellanten niet het recht is toegekend om een verzoek te doen als bedoeld in artikel 83 Wgh tot vaststelling van een MTG. Uit die bepalingen leidt de Afdeling af dat verweerder ook niet gehouden is om inhoudelijk te oordelen over het verzoek van appellanten om verhoging van een reeds vastgestelde MTG. De afwijzing van dat verzoek heeft geen publiekrechtelijk rechtsgevolg en is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Om die reden had verweerder het bezwaar tegen de beslissing van 21 oktober 2003 niet-ontvankelijk moeten verklaren.
2.4.    Op grond van het vorenstaande is het beroep gegrond en dient de beslissing op bezwaar te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om  toepassing te geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hieronder in het dictum van deze uitspraak weergegeven wijze.
2.5.    Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten, die bestaan uit de reis-en verblijfskosten van appellanten.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 21 januari 2004, kenmerk 3/8.3/2003009987;
III.    verklaart het bezwaar tegen de beslissing van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 21 oktober 2003, kenmerk 43/6.11/2003003821, alsnog niet-ontvankelijk;
IV.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 53,51; het bedrag dient door de provincie Drenthe te worden betaald aan appellanten;
V.    gelast dat de provincie Drenthe aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G.  Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma    w.g. Stolker
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004
157.