ECLI:NL:RVS:2004:AQ9925

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307037/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A. Kosto
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor geluidsscherm langs A58 te Breda

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda, dat op 11 september 2003 een bouwvergunning heeft verleend voor de bouw van een geluidsscherm langs de A58. De vergunning werd verleend op aanvraag van de Minister van Verkeer en Waterstaat en was onder voorwaarden. Appellant, die in beroep ging tegen dit besluit, stelde dat zijn bedenkingen niet in de besluitvorming waren meegenomen en dat de procedure onzorgvuldig was verlopen. Hij voerde aan dat het ontwerp-besluit ten onrechte ter inzage was gelegd tijdens de vakantieperiode en dat het aanstellen van een zaakwaarnemer ondoenlijk was door het lange tijdsverloop van de procedure.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 mei 2004, waarbij zowel appellant als de vertegenwoordiger van de gemeente aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de bedenkingen van appellant te laat waren ingediend, aangezien deze na de deadline van 3 september 2003 waren ingediend. De Afdeling oordeelde dat verweerder de bedenkingen terecht buiten beschouwing had gelaten bij het nemen van het besluit. Ook werd opgemerkt dat er geen wettelijke verplichting was voor het gemeentebestuur om belanghebbenden persoonlijk te informeren over de terinzagelegging van de bouwvergunning.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van appellant ongegrond en werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 8 september 2004.

Uitspraak

200307037/1.
Datum uitspraak: 8 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2003, no RME200314065, heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda op aanvraag van de Minister van Verkeer en Waterstaat een bouwvergunning onder voorwaarden verleend voor het bouwen van een geluidsscherm ZA-04C langs de noordzijde van de A58 te Breda.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 januari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2004, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. E.C de Jong, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. C.T.M. van Slingerland, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bestreden besluit betreft een gedeelte van de uitvoering van het Tracébesluit Hogesnelheidslijn-Zuid Aanvulling V (hierna: tracébesluit HSL V) en heeft betrekking op de bouw van een geluidsscherm langs de noordzijde van de A58 ter hoogte van de bushalte (km 1.139-1.259). Het bestreden besluit is voorbereid overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 van de Tracéwet.
2.2.    Appellant stelt in beroep dat verweerder zijn bedenkingen ten onrechte niet heeft meegenomen in de besluitvorming. Hij is van mening dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld in deze procedure. Het ontwerp-besluit is ten onrechte ter inzage gelegd tijdens de vakantieperiode. Verder heeft hij aangevoerd dat het aanstellen van een zaakwaarnemer ondoenlijk is gezien het lange tijdsverloop van de procedure omtrent het scherm en dat verweerder op de hoogte was van de belangen van appellant aangezien hij reeds jaren met de gemeente in overleg is.
2.3.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bedenkingen van appellant tegen het ontwerp-besluit buiten de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend. Gelet hierop heeft hij de bedenkingen niet meer bij zijn beslissing aangaande het verlenen van de onderhavige bouwvergunning kunnen betrekken.
2.4.    Het ontwerp-besluit tot het verlenen van de bouwvergunning heeft vanaf 6 augustus 2003 ter inzage gelegen. Tot 3 september 2003 bestond de mogelijkheid tot het indienen van bedenkingen hiertegen bij verweerder. Appellant heeft bij brief van 5 september 2003, bij verweerder binnengekomen op 9 september 2003, bedenkingen ingediend. Bij besluit van 11 september 2003 heeft verweerder de bouwvergunning verleend en bij brief van 16 september 2003 heeft verweerder appellant medegedeeld dat zijn bedenkingen te laat zijn ingediend en dat deze niet zijn meegenomen in de besluitvorming.
2.5.    Ten aanzien van het betoog van appellant dat het ontwerp-besluit ten onrechte in een vakantieperiode ter inzage heeft gelegen, overweegt de Afdeling dat noch de Woningwet noch de Tracéwet zich tegen die handelwijze verzet. Bij vakantie ligt het op de weg van appellant om een zaakwaarnemer aan te stellen met het oog op de behartiging van zijn belangen tijdens zijn afwezigheid. Niet valt in te zien waarom dat in dit geval niet van appellant mocht worden verlangd.
Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de bekendmaking van de terinzagelegging. In de Woningwet, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp-bouwvergunning. Het feit dat appellant jaren in overleg is met de gemeente inzake de uitvoering van het Tracébesluit HSL-Zuid en de daarop volgende aanvullende tracébesluiten leidt evenmin tot het oordeel dat verweerder reeds daarom appellant persoonlijk in kennis had dienen te stellen van de bedoelde terinzagelegging.
Verweerder heeft de gevolgen van de omstandigheid dat appellant, naar hij stelt, niet op de hoogte was van het verloop van de procedure, dan ook voor zijn rekening kunnen laten.
Gelet hierop heeft verweerder de bedenkingen van appellanten terecht buiten beschouwing kunnen laten bij het nemen van het bestreden besluit.
In hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.6.    Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant] ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Van Dorst
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004
357.