ECLI:NL:RVS:2004:AQ9926

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402791/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • Ch.W. Mouton
  • J.H. van Kreveld
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering vergunning splitsing appartementsrechten door stadsdeel Zuideramstel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Huurdersvereniging Zuideramstel tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2004. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel had op 11 maart 2002 een vergunning tot splitsing in 4 appartementsrechten voor een gebouw in Amsterdam geweigerd. Na bezwaar van de betrokken partij werd deze vergunning op 27 maart 2003 alsnog verleend. De rechtbank verklaarde het beroep van de Huurdersvereniging niet-ontvankelijk, omdat zij volgens de rechtbank niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De Huurdersvereniging stelde echter dat zij wel degelijk belang had bij de vergunning, gezien hun activiteiten ter bevordering van betaalbare huurwoningen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Huurdersvereniging niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De Afdeling concludeerde dat de Huurdersvereniging feitelijke werkzaamheden had verricht die verband hielden met het behartigen van het belang van betaalbare huurwoningen. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat de proceskosten in hoger beroep door de rechtbank moesten worden vergoed en dat het griffierecht aan de Huurdersvereniging moest worden terugbetaald.

Uitspraak

200402791/1.
Datum uitspraak: 8 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Huurdersvereniging Zuideramstel, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2002 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel (hierna: het dagelijks bestuur) de door [partij] gevraagde vergunning tot splitsing in 4 appartementsrechten voor het gebouw [locatie] te Amsterdam geweigerd.
Bij besluit van 11 maart 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en bij besluit van 27 maart 2003 heeft het dagelijks bestuur de gevraagde vergunning alsnog verleend.
Bij uitspraak van 25 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het tegen die besluiten ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 mei 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Bij brief van 13 mei 2004 heeft [partij], die op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als partij is toegelaten, een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.M. Meijerink, advocaat te Amsterdam, het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.J. Kruissink, medewerkster bij het stadsdeel, en [partij] in persoon, bijgestaan door mr. R.D. Boesveld, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Met het nemen van het besluit van 27 maart 2003, verzonden op 30 maart 2003, was de bezwaarprocedure pas voltooid. Het tegen dat besluit gerichte bezwaarschrift is op 8 mei 2003 ingediend bij het dagelijks bestuur en ter behandeling als beroepschrift aan de rechtbank doorgezonden. Gelet op artikel 6:15 van de Awb is het beroepschrift tijdig bij de rechtbank ingediend.
2.2.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende - voor wie ingevolge de artikelen 7:1 en 8:1 van die wet bezwaar of beroep openstaat - verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3.    De rechtbank heeft overwogen dat het bevorderen van de instandhouding van de voorraad betaalbare huurwoningen, als doelstelling genoemd onder artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de statuten van appellante, niet blijkt uit de feitelijke werkzaamheden van appellante, nu appellante sinds haar oprichting op 19 oktober 2001 niet één andere procedure tegen het verlenen van een splitsingsvergunning is gestart. Gelet daarop heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb aangemerkt kan worden en heeft zij het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.    Appellante bestrijdt met succes het oordeel van de rechtbank. Zij betoogt terecht dat de rechtbank ook rekening diende te houden met andere activiteiten die zij ter zitting bij de rechtbank naar voren heeft gebracht.
Uit de activiteiten die appellante blijkens de stukken heeft ontplooid, te weten het inspreken over de problematiek met betrekking tot het splitsen van woningen op commissievergaderingen van het stadsdeel Zuideramstel, informatieverschaffing aan leden over het splitsingsbeleid, het organiseren van speciale “splitsingsspreekuren” en het uiteenzetten van de standpunten van appellante, onder andere aan de raadscommissie van het stadsdeel, moet worden afgeleid dat appellante met name ook in het stadsdeel feitelijk werkzaamheden verricht in het kader van het behartigen van het belang van de instandhouding van de voorraad betaalbare huurwoningen. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat het belang van appellante niet rechtstreeks bij het verlenen van de splitsingsvergunning is betrokken.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State, de zaak ter verdere behandeling naar de rechtbank terugwijzen.
2.6.    De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
2.7.    Tevens wordt bepaald dat het door appellante voor de behandeling van het hoger beroep gestorte griffierecht door de Secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2004, AWB 03/2396 WET;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    stelt de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V.    gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 409,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004
91-402.