ECLI:NL:RVS:2004:AR2150

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401603/7
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van het Bildt

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 september 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, wonend te Sint, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van het Bildt, waarbij haar op 9 september 2003 een last onder dwangsom was opgelegd. Dit besluit was genomen in verband met het handelen in strijd met de voorschriften van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer. Verzoekster stelde dat het Besluit niet op haar van toepassing was, omdat zij bedrijfsmatig dieren houdt.

Het verzoek om een voorlopige voorziening werd behandeld op 23 augustus 2004, waar verzoekster in persoon en bijgestaan door A. Hoepel, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. L.A. Bolmers en J.K. Toxopeus, aanwezig waren. De Voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening een spoedeisend belang vereiste, maar dat verweerder had gesteld dat de voorschriften van het Besluit op dat moment werden nageleefd en dat nieuwe overtredingen niet te verwachten waren. Hierdoor was er volgens de Voorzitter geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

De Voorzitter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 september 2004.

Uitspraak

200401603/7.
Datum uitspraak: 6 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te Sint [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van het Bildt,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2003, kenmerk MIL03/229-3, heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom opgelegd in verband met het handelen in strijd met de voorschriften 1.6.2, 2.1.2 en 2.1.6 van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit).
Bij besluit van 13 januari 2004, kenmerk INK1210, verzonden diezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 augustus 2004, waar verzoekster, in persoon en bijgestaan door A. Hoepel, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. L.A. Bolmers en J.K. Toxopeus, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster stelt een spoedeisend belang te hebben bij uitstel van betaling van de dwangsom, omdat er in het dwangsombesluit ten onrechte van is uitgegaan dat zij onder de werking van het Besluit valt. Volgens haar is het Besluit niet van toepassing, omdat zij bedrijfsmatig dieren houdt.
2.3.    Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend hangende het beroep tegen het besluit van 13 januari 2004. In deze procedure staat daarom ter beoordeling of verzoekster, in afwachting van de beoordeling door de Afdeling van de rechtmatigheid van het besluit van 13 januari 2004, een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de werking van dat besluit.
2.4.    Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de voorschriften 1.6.2, 2.1.2 en 2.1.6 van het Besluit op dit moment worden nageleefd. Nieuwe overtredingen waardoor dwangsommen worden verbeurd zijn redelijkerwijs niet te verwachten. In zoverre bestaat er naar het oordeel van de Voorzitter geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van 13 januari 2004.
2.5.    Deze bestuursrechtelijke procedure strekt zich niet uit tot de inning van reeds verbeurde dwangsommen. Een voorlopige voorziening kan dan ook niet leiden tot opschorting van betaling van reeds verbeurde dwangsommen. Ook in zoverre ziet de Voorzitter geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6.    Concluderend dient het verzoek te worden afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Stolker
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2004
157.