ECLI:NL:RVS:2004:AR2157

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406675/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake horeca-inrichting te Maastricht

Op 8 september 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een horeca-inrichting in Maastricht. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had op 14 mei 2004 een besluit genomen waarin nadere eisen werden gesteld aan de horeca-inrichting, specifiek met betrekking tot het geluidniveau. Verzoeker, de exploitant van de inrichting, maakte bezwaar tegen dit besluit en verzocht de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 2 september 2004 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door mr. F.H.P. Konings, ambtenaar van de gemeente.

De Voorzitter overwoog dat de gestelde nadere eisen tot investeringen zouden kunnen leiden voor de verzoeker, die zich niet kon verenigen met deze eisen. Hij stelde dat er op dit moment geen investering van de verzoeker kon worden gevergd, gezien de mogelijke verplaatsing van zijn bedrijf. Verweerder gaf aan dat er geen handhaving van de eisen zou plaatsvinden totdat er een beslissing op het bezwaarschrift was genomen. Dit leidde de Voorzitter tot de conclusie dat er geen spoedeisend belang was dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde.

Uiteindelijk werd het verzoek als ongegrond afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 september 2004, waarbij de Voorzitter, mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, de beslissing vaststelde in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200406675/1.
Datum uitspraak: 8 september 2004.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2004 heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer nadere eisen gesteld met betrekking tot de horeca-inrichting aan de [locatie] te Maastricht.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 10 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 september 2004, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.H.P. Konings, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het onderhavige geding heeft betrekking op de horeca-inrichting [naam inrichting] aan de [locatie] te Maastricht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder nadere eisen gesteld ten aanzien van het geluidniveau waaraan de inrichting moet voldoen.
2.2.    Verzoeker, exploitant van de onderhavige inrichting, kan zich niet verenigen met de bij het bestreden besluit gestelde nadere eisen voorzover deze nopen tot het doen van investeringen. Hij is van mening dat in redelijkheid op dit moment geen investering van hem kan worden gevergd vanwege de mogelijke verplaatsing van zijn bedrijf.
2.3.    Verweerder heeft ter zitting gesteld dat niet tot handhaving van de gestelde nadere eisen zal worden overgaan alvorens een beslissing op het bezwaarschrift is genomen. Gelet op het vorenstaande is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid, dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt. Overigens gaat de Voorzitter er, gelet op hetgeen tijdens het verhandelde ter zitting door verweerder is gesteld, van uit dat verweerder bij zijn beslissing op bezwaar de mogelijke verplaatsing van de onderhavige inrichting zal betrekken.
2.4.    Het verzoek dient als ongegrond te worden afgewezen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van Leeuwen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004.
373.