ECLI:NL:RVS:2004:AR2167

Raad van State

Datum uitspraak
15 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402035/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H.B. van der Meer
  • S.F.M. Wortmann
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning ligplaats voor woonschip in Lelystad

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Lelystad op 22 juni 2001 geweigerd om aan appellante een vergunning te verlenen voor het innemen van een ligplaats met haar woonschip in de Lage Dwarsvaart nabij het gemaal Wortman. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 16 januari 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank Zwolle heeft op 30 januari 2004 het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een ligplaatsvergunning.

De Raad van State heeft de zaak op 15 september 2004 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat appellante wel degelijk had aangetoond dat zij overeenstemming had met het college van gedeputeerde staten van Flevoland over de huur van de ligplaats, zoals vereist in de Woonschepenverordening. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de toestemming van het college van gedeputeerde staten niet voldeed aan de vereisten van de verordening. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad van State.

De beslissing van de Raad van State houdt in dat het college van burgemeester en wethouders van Lelystad de vergunning aan appellante moet verlenen, aangezien er geen andere gronden zijn om deze te weigeren. Tevens werd bepaald dat de gemeente Lelystad de griffierechten van appellante moet vergoeden.

Uitspraak

200402035/1.
Datum uitspraak: 15 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 30 januari 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lelystad (hierna: het college) geweigerd aan appellante  vergunning te verlenen om ligplaats in te nemen met het [woonschip] of een ander woonschip in het water van de Lage Dwarsvaart nabij het gemaal Wortman.
Bij besluit van 16 januari 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 mei 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 12 juli 2004 heeft appellante nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door E.P. Blaauw, werkzaam bij de Landelijke Woonboten Organisatie, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.W.J. van der Steen, advocaat te Den Haag, en mr. J. van der Tolen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Woonschepenverordening (hierna: de verordening) zijn de plaatsen waar woonschepen ligplaats mogen hebben, aangewezen op de ligplaatsenkaarten, die als bijlagen bij deze verordening zijn opgenomen en worden daarbij permanente en tijdelijke ligplaatsen onderscheiden.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de verordening mag een woonschip op grond van de in artikel 5, eerste lid, aangewezen plaatsen ligplaats innemen en hebben, mits de eigenaar van het woonschip beschikt over een vergunning van het college.
Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder i, van de verordening wordt een ligplaatsvergunning geweigerd indien de aanvrager niet kan aantonen overeenstemming te hebben met verhuurder van de ligplaats over de huur dan wel koop van de ligplaats.
2.2.    Niet in geschil is dat appellante sinds 1986 met haar [woonschip] zonder vergunning ligplaats inneemt in de Lage Dwarsvaart nabij het gemaal Wortman te Lelystad en dat die ligplaats een op grond van artikel 5, eerste lid, van de verordening aangewezen tijdelijke ligplaats is.
2.3.    De rechtbank heeft overwogen dat met de toestemming die appellante van het college van gedeputeerde staten van Flevoland heeft gekregen om tot wederopzegging met haar woonschip in de Lage Dwarsvaart ligplaats in te nemen tegen betaling van een jaarlijks bedrag niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6, derde lid, aanhef en onder i, van de verordening. Het college heeft, aldus de rechtbank, terecht op die grond vergunning geweigerd.
2.4.    Appellante betoogt met succes dat de rechtbank niet tot een juist oordeel is gekomen. Ingevolge artikel 5, eerste lid, in samenhang met artikel 6, eerste lid, van de verordening is ook voor een tijdelijke ligplaats  vergunning vereist. Appellante betaalt in ieder geval vanaf 11 juli 1989 een bepaald bedrag op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst tot het innemen van ligplaats in provinciaal water. Ter zitting is komen vast te staan dat zij dit bedrag nog steeds betaalt. De Afdeling is van oordeel dat appellante heeft aangetoond overeenstemming te hebben met het college van gedeputeerde staten van Flevoland over de huur van de ligplaats als bedoeld in artikel 6, derde lid, aanhef en onder i, van de verordening. Uit die bepaling kan niet worden afgeleid dat aan het daarin gestelde slechts wordt voldaan indien de overeenstemming betrekking heeft op een permanente ligplaats. Dat de toestemming destijds is verleend in afwachting van het door de gemeente Lelystad te ontwikkelen beleid ten aanzien van ligplaatsen voor woonboten, deze toestemming niet overdraagbaar is en vervalt bij het vertrek van appellante, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft gelet op het voorgaande ten onrechte op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder i, van de verordening vergunning geweigerd. Nu het college voorts ter zitting heeft erkend dat er geen andere grond is om aan appellante vergunning te weigeren, is het college gehouden de gevraagde vergunning te verlenen.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank gegrond verklaren en het besluit op bezwaar vernietigen wegens strijd met artikel 6, derde lid, van de verordening. Het college dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2.6.    Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 30 januari 2004, 03/231;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lelystad van 16 januari 2003, 01.008375/01.009604;
V.    gelast dat de gemeente Lelystad aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 175,00 en € 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2004
91.