ECLI:NL:RVS:2004:AR2504

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405262/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • M.A. Voskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kotmanpark Enschede en voorlopige voorziening

Op 6 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van Enschede het bestemmingsplan "Kotmanpark" vastgesteld. Dit besluit werd op 27 april 2004 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Verzoekster heeft op 25 juni 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek behandeld op 20 augustus 2004, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door mr. I.C. Dunhof-Lampe en drs. H.P. ter Kuile, en verweerder door mr. A. van Maurik. De gemeenteraad van Enschede was vertegenwoordigd door drs. J. van Noord.

De Voorzitter oordeelde dat het goedkeuringsbesluit van verweerder niet in strijd was met de wet en dat er geen aanleiding was om het plan niet goed te keuren. Verzoekster stelde dat de goedkeuring van het plan onterecht was, omdat de aan haar toebehorende bedrijfsbebouwing niet als winkelcentrum was bestemd. Ze voerde aan dat er geen goede belangenafweging had plaatsgevonden en dat het goedkeuringsbesluit in strijd was met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Ook stelde ze dat het plan niet economisch uitvoerbaar was en dat er geen bodemonderzoek was uitgevoerd.

De Voorzitter concludeerde dat het gemeentebestuur inmiddels in onderhandeling was met verzoekster over de verwerving van haar gronden en dat er een oplossing kon worden bereikt. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de Voorzitter geen aanleiding zag om te twijfelen aan de redelijkheid van de belangenafweging door verweerder. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200405262/2.
Datum uitspraak: 14 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van Enschede het bestemmingsplan "Kotmanpark" vastgesteld.
Bij besluit van 27 april 2004, nummer RWB/2003/3370, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 25 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2004, beroep ingesteld.
Daarnaast heeft verzoekster zich bij brief van 25 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2004, tot de Voorzitter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 augustus 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Almelo, en drs. H.P. ter Kuile, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Enschede, vertegenwoordigd door drs. J. van Noord, ambtenaar van de gemeente, daar verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan voorziet in de ontwikkeling van het gebied aan de Zuiderval te Enschede voor woningbouw en bedrijvigheid.
2.3.    Verzoekster stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd, voor zover daarin de aan haar toebehorende bedrijfsbebouwing aan de Wethouder Beverstraat niet is bestemd als winkelcentrum. Zij voert aan dat geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden, dat het goedkeuringsbesluit is genomen in strijd met de wet en met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet is aangetoond, dat ten onrechte een bodemonderzoek ontbreekt en dat het plan ten onrechte voorziet in woningbouw binnen de veiligheidsafstand van aardgasleidingen.
2.4.    Verweerder heeft geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het desbetreffende plandeel te onthouden en heeft het plan in zoverre goedgekeurd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang dat is gediend bij inpassing van de aanwezige bebouwing niet opweegt tegen het belang dat is gediend met de totstandkoming van een hoogwaardige woon- en werklocatie.
2.5.    In het plan is aan de gronden die behoren tot het bedrijvencomplex aan de Wethouder Beverstraat de bestemming “Woonbebouwing” toegekend. Het plan voorziet derhalve niet in handhaving van de bedrijfsbebouwing van verzoekster.
2.6.    Het is de Voorzitter gebleken dat het gemeentebestuur inmiddels met verzoekster in  onderhandeling is getreden over de verwerving van haar gronden aan de Wethouder Beverstraat. De Voorzitter gaat ervan uit, gelet op hetgeen ter zitting hierover is medegedeeld, dat tussen partijen een oplossing kan worden bereikt die recht doet aan het belang van verzoekster.
De Voorzitter ziet in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot een afweging van belangen heeft kunnen komen waarin aan de in het plan voorziene woningbouw een doorslaggevend gewicht wordt toegekend. De Voorzitter ziet ook in hetgeen verzoekster verder aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het plan in zoverre niet heeft kunnen goedkeuren.
Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Voskamp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2004
370.