ECLI:NL:RVS:2004:AR2518

Raad van State

Datum uitspraak
22 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402229/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing subsidie op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 2 februari 2004 zijn beroep ongegrond verklaarde. De appellant had een subsidie aangevraagd op basis van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000, maar de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit verleende slechts een gedeeltelijke subsidie en wees een deel van de aanvraag af. De appellant voerde aan dat de reden voor de beperkte openstelling van zijn terrein onjuist was en dat hij deze fout moest kunnen herstellen. De rechtbank oordeelde echter dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor de gegevens die hij bij de aanvraag had verstrekt en dat wijzigingen in de aanvraag niet meer geaccepteerd konden worden, tenzij er sprake was van een evidente vergissing. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld. De Afdeling benadrukte dat de regeling een subsidieplafond en een einddatum voor het indienen van aanvragen kent, wat betekent dat het niet mogelijk is om een aanvraag te wijzigen om meer subsidie te verkrijgen. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200402229/1.
Datum uitspraak: 22 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 2 februari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2001 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister) aan appellant op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 (hierna: de Regeling) een beheers- en landschapssubsidie verleend ten bedrage van ƒ 2272,38/€ 1031,16 voor de pakketnummers 4175, 4090 en 4626 en het verzoek om subsidie afgewezen voor pakketnummer 4501.
Bij besluit van 9 augustus 2002 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 26 november 2002 heeft de Minister het besluit van 9 augustus 2002 ingetrokken en de bezwaren van appellant deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Tevens heeft hij het subsidiebedrag nader vastgesteld op € 1423,32.
Bij uitspraak van 2 februari 2004, verzonden op 4 februari 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) – voorzover hier van belang - het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 april 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2004, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant heeft – zakelijk samengevat - aangevoerd dat hij een onjuiste reden heeft opgegeven voor de beperkte openstelling van zijn terrein gedurende minder dan acht maanden. Dit had volgens appellant een natuurwetenschappelijke reden moeten zijn vanwege de aanwezigheid van een bewoonde dassenburcht in het bos en de omstandigheid dat de dassen op het aangrenzende weiland foerageren. Hij vermag niet in te zien waarom hij deze fout niet mag herstellen. De rechtbank heeft voorts volgens appellant ten onrechte het in de Regeling vervatte subsidieplafond in haar beoordeling betrokken. Hierdoor is het volgens appellant onmogelijk om een vergissing in de aanvraag later te herstellen, omdat, indien er alsnog een hogere subsidie zou kunnen worden toegekend, het subsidieplafond wordt overschreden. Hij wijst erop dat het kennelijk wel mogelijk is om een reeds verleende subsidie in te trekken of te verlagen.
2.2.    De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de door appellant gewenste wijziging van de aanvraag niet meer kon worden geaccepteerd. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat appellant, mede in het belang van stroomlijning van het administratief proces en een goede uitvoering van de Regeling, in beginsel zelf verantwoordelijk is voor de door hem verstrekte gegevens bij de aanvraag om subsidie. Niet kan worden staande gehouden dat de Minister, mede gelet op de aard van de Regeling, niet de gedragslijn heeft kunnen hanteren dat alleen in het geval er sprake is van een evidente vergissing, de aanvraag kan worden gewijzigd. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat daarbij van belang is dat de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 voorziet in een subsidieplafond en een onderlinge rangschikking van de aanvragen, afhankelijk van het moment van indiening van de aanvragen, alsmede in een einddatum voor het indienen van de aanvragen. In het licht van het stelsel van de regeling kan appellant hangende het bezwaar zijn aanvraag niet wijzigen teneinde meer subsidie te verkrijgen. Dat de Minister in voorkomende gevallen tot een intrekking of verlaging van de subsidie komt, is een gevolg van de dwingendrechtelijke bepalingen van de Regeling. Het herstellen van een fout in de aanvraag moet daarom niet hiermee vergeleken worden.
Voorzover appellant voor het overige herhaalt hetgeen hij in zijn beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd, overweegt de Afdeling dat de rechtbank deze bezwaren op goede gronden heeft weerlegd. Appellant heeft ook niet aangevoerd waarom de aangevallen uitspraak in zoverre onjuist zou zijn.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2004
164-421.