200405019/2.
Datum uitspraak: 20 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], en de vennootschap naar Duits recht "Tief- und Strassebau GmbH", gevestigd te Hamburg (Duitsland),
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 16 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze het uitwerkingsplan “Bestemmingsplan Dwarsplaatsen-Oost, Plan van uitwerking ex artikel 11 WRO” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 december 2003, kenmerk RW/A13/2003009685, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Bij uitspraak van 6 april 2004, no. 200400254/2, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit besluit vernietigd.
Bij zijn besluit van 26 april 2004, kenmerk RW/A2/2004003930, heeft verweerder opnieuw over de goedkeuring van het uitwerkingsplan beslist.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 22 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 augustus 2004, waar verzoekers bij monde van [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. C.H.J. van der Maas, advocaat te Groningen, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. ing. A.T. Hiddema, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. ten Cate-Pekel, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 21 woningen aan de zuidoostkant van Gasselternijveen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het uitwerkingsplan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en verzoeken schorsing van het bestreden besluit. Hun bezwaren spitsen zich toe op het plandeel met de bestemming “Wonen” voorzien van de aanduiding “groenvoorzieningen”, voorzover het betreft een gedeelte van het perceel [locatie]. Zij willen op dit perceelsgedeelte woningen bouwen, hetgeen deze bestemming niet mogelijk maakt. Verzoekers achten het bestreden besluit op dit punt onvoldoende en niet draagkrachtig gemotiveerd. Daartoe voeren zij onder meer aan dat in het bestreden besluit ten onrechte is gesteld dat met [verzoeker sub 1] geen overeenstemming kon worden bereikt over de invulling van deze gronden. Voorts achten zij het argument dat uit stedenbouwkundige overwegingen ervoor is gekozen het groene karakter van deze gronden te handhaven onbegrijpelijk. Daarnaast kan volgens verzoekers het al dan niet beschikbaar zijn van woningbouwcontingent niet dienen als onderbouwing van het plan.
2.4. Op de plankaart is aan het desbetreffende gedeelte van het perceel [locatie] de bestemming ”Wonen” toegekend, voorzien van de aanduiding “groenvoorzieningen”.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder d, van de voorschriften van het uitwerkingsplan, geeft de aanduiding “groenvoorzieningen” de globale ligging van de in het plangebied voorkomende grotere groenvoorzieningen aan.
2.5. Voorzover het verzoek ertoe strekt de bouw van woningen op het desbetreffende gedeelte van het perceel [locatie] mogelijk te maken, overweegt de Voorzitter als volgt.
Het treffen van een dergelijke voorlopige voorziening is, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, alleen dan mede zal strekken tot het zelf voorziend onthouden van goedkeuring aan de aanduiding “groenvoorzieningen” voor deze gronden, indien voor verweerder geen ruimte bestaat een andersluidende beslissing te nemen. Van zodanige omstandigheden dat desalniettemin een voorlopige voorziening als door verzoekers verlangd zou moeten worden getroffen, is niet gebleken.
2.6. Verzoekers hebben voorts ter zitting gevraagd het bestreden besluit te schorsen voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan een aantal plandelen met de bestemming “Wonen”, grenzend aan de oost- en zuidzijde van het perceel [locatie], welke plandelen deels zijn voorzien van de aanduiding “ontsluitingsroute”.
Hoewel kan worden betwijfeld of, gelet op hetgeen verzoekers in hun beroepschrift hebben aangevoerd, de omvang van het geding in de bodemprocedure zich ook tot deze plandelen uitstrekt, gaat de Voorzitter er vooralsnog van uit dat de inhoud van het beroepschrift betrekking heeft op de goedkeuring van het gehele plan.
Voorzover verzoekers met hun verzoek om schorsing van de goedkeuring van de aangrenzende plandelen willen voorkomen dat het plan in werking treedt en reeds met het aanspreken van het beperkt beschikbare woningbouwcontingent kan worden begonnen, ziet de Voorzitter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Hij neemt daarbij in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat toekenning van nieuw woningbouwcontingent binnen de planperiode uitgesloten moet worden geacht, zo in voorkomend geval het huidige contingent verbruikt zou zijn. Voorts is niet gebleken dat verzoekers op korte termijn de woningen op het perceel [locatie] willen realiseren.
Wat betreft de vrees van verzoekers voor privaatrechtelijke problemen met de eigenaar van het perceel [locatie] inzake de ontsluiting van het perceel van [verzoeker sub 1], is de Voorzitter niet gebleken van een zodanig verband met de in het plan ten oosten van de percelen [locaties] voorziene ontsluitingsweg dat uit dien hoofde aanleiding bestaat ten aanzien van de aangrenzende plandelen een voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Gelet op het voorgaande komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2004