ECLI:NL:RVS:2004:AR2885

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401872/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • S.I.M. Peute
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning splitsing appartementsrechten door stadsdeel Zuideramstel

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel van de gemeente Amsterdam op 23 mei 2001 een verzoek van appellante om een vergunning tot het splitsen van een pand in vier appartementsrechten afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 9 juli 2002 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die op 22 januari 2004 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij onder andere het gelijkheidsbeginsel in twijfel trok. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 augustus 2004 behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat er een rechtvaardiging was voor het verschil in beleid tussen woningbouwcorporaties en particulieren. De Afdeling heeft deze overwegingen bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is daarmee bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is uitgesproken in naam der Koningin op 29 september 2004.

Uitspraak

200401872/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2001 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) het verzoek van appellante om een vergunning, als bedoeld in artikel 33 van de Huisvestingswet, tot het splitsen in vier appartementsrechten van het recht op het pand [locatie] te Amsterdam, afgewezen.
Bij besluit van 9 juli 2002 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 1 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 mei 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. van Muijen, werkzaam bij het stadsdeel Zuideramstel, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het hoger beroep is hoofdzakelijk gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Appellante betoogt in dit verband dat er geen rechtvaardiging gevonden kan worden voor het verschil in beleid met betrekking tot splitsingsaanvragen ingediend door woningbouwcorporaties die deelnemen aan een met de gemeente gesloten convenant enerzijds en particulieren anderzijds.
2.2.    Dit betoog faalt. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat bezien vanuit het volkshuisvestingsbelang voor het gemaakte onderscheid voldoende rechtvaardiging bestaat. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de bij het convenant aangesloten woningcorporaties door hun - in het Besluit beheer sociale huursector - wettelijk verankerde taakstelling zijn gehouden uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn en dat zij verplicht zijn hun middelen daarvoor in te zetten, zodat zij bij uitstek geschikt zijn om dat belang te behartigen.
2.3.    Hetgeen appellante overigens heeft betoogd in hoger beroep kan evenmin leiden tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Peute
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004
391.