ECLI:NL:RVS:2004:AR2889

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404494/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Kerkbrink en omgeving door gemeenteraad Hilversum

Op 1 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van Hilversum het bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Kerkbrink en omgeving" vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Noord-Holland op 6 april 2004. Tegen deze goedkeuring hebben appellanten, bestaande uit [appellante A], [appellante B] en [appellant C], beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer op 30 augustus 2004.

De kern van het geschil betreft de goedkeuring van het bestemmingsplan, dat voorziet in de bouw van twaalf woningen en een fietsenstalling in het centrum van Hilversum. Appellanten voerden aan dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Herenhuizen" onterecht was, omdat dit in strijd zou zijn met hun belangen, gezien de eerdere winkelbestemming van de percelen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling concludeerde dat de bezwaren van appellanten niet opgingen, omdat de winkelpanden van appellanten niet binnen de grenzen van het nieuwe bestemmingsplan vielen en dat de gemeenteraad op basis van een visie op de detailhandel in Hilversum had gehandeld. De Afdeling oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten dat het plan niet in strijd was met het recht en dat de belangen van appellanten niet onevenredig werden geschaad. Het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200404494/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A] en [appellante B] en [appellant C], gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van Hilversum, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 augustus 2003, het bestemmingsplan “Eerste herziening bestemmingsplan Kerkbrink en omgeving” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 april 2004, kenmerk 2003-43387, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2004, waar appellanten, bij monde van [appellant C], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. P.H. Meijer, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan voorziet in de bouw van twaalf woningen aan de Herenstraat en een fietsenstalling voor ongeveer 180 fietsen op de locatie van het voormalige Regev-terrein aan de Zeedijk in het centrumgebied van Hilversum.
2.3.    Appellanten hebben als formeel bezwaar aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit niet aan hen heeft toegezonden. Dit bezwaar heeft betrekking op een onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Overigens is gebleken dat appellanten door deze onregelmatigheid niet in hun belangen zijn geschaad, nu zij tijdig beroep hebben ingesteld.
2.4.    Appellanten stellen voorts in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Herenhuizen” betreffende de percelen [locaties]. Zij wijzen erop dat aan deze gronden in het vorige plan onder meer een winkelbestemming was toegekend. Appellanten vrezen dat, nu met het voorliggende plan de winkelbestemming is komen te vervallen, hun tegenoverliggende winkelpanden aan de brink Herenstraat-Veerstraat onverhuurbaar worden. Zij stellen dat zij aldus door het plan op onevenredige wijze in hun belangen worden geschaad.
2.5.    Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd.
2.6.    De Afdeling stelt vast dat de winkelpanden van appellanten aan de brink Herenstraat-Veerstraat niet binnen de grenzen van het voorliggende plan vallen, maar zijn opgenomen in het bestemmingsplan “Binnenstad”, dat op 13 maart 2002 door de gemeenteraad is vastgesteld, op 20 augustus 2002 door verweerder is goedgekeurd en bij uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2003, no.
200205426/1, onherroepelijk is geworden.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft het gemeentebestuur op basis van het rapport “Winkelkompas” een visie op de ontwikkeling van de detailhandel in Hilversum ontwikkeld. Uit deze visie vloeit voort dat, vanwege de leegstand van winkels, de periferische ligging ten opzichte van het kernwinkelgebied en een onaantrekkelijke winkellooproute, het gebied Herenstraat-Zeedijk en de daartegenover gelegen brink Herenstraat-Veerstraat niet tot het kernwinkelgebied, maar tot het aanloopgebied worden gerekend. De maatregelen die voortvloeien uit deze visie zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan en in het bestemmingsplan “Binnenstad”. In het voorliggende plan is in dit kader aan de percelen [locaties] de bestemming “Herenhuizen” toegekend, die voorziet in de bouw van woningen eventueel gecombineerd met een kantoor aan huis. Op basis van het vorige bestemmingsplan waren op deze gronden onder meer winkels toegestaan.
De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan opgenomen bestemmingswijziging voor de percelen [locaties] zodanige gevolgen heeft voor de exploiteerbaarheid van de tegenovergelegen winkelpanden van appellanten dat verweerder daarmee niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen.
Voorts heeft verweerder bij zijn besluit in redelijkheid van belang kunnen achten dat de gronden waar zich de winkelpanden van appellanten bevinden, in het bestemmingsplan “Binnenstad” een brede bestemming hebben gekregen die, behalve detailhandel, verschillende andere functies toelaat. Aan de door appellanten genoemde omstandigheid dat de bouwkundige staat van de winkelpanden aan een andere invulling van deze panden in de weg staat, behoefde verweerder in dit verband geen betekenis toe te kennen.
In hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen stellen dat de belangen van appellanten met het voorliggende plan niet onevenredig worden geschaad.
2.7.    Gezien het voorgaande, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004.
363.