ECLI:NL:RVS:2004:AR2894

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402104/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling WRO voor garageuitbreiding in Valkenburg aan de Geul

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 2 februari 2004 het beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul. Dit college had op 12 november 2002 vrijstelling verleend op basis van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een bouwvergunning afgegeven voor de uitbreiding van een garage op een perceel in Valkenburg aan de Geul. Appellanten, die bezwaar maakten tegen dit besluit, voerden aan dat de rechtbank ten onrechte de Woningwet had toegepast zoals die gold tot 1 januari 2003 en dat zij niet in staat waren om tegen het vrijstellingsbesluit op te komen. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat de aanvraag om vergunning vóór 1 januari 2003 was ingediend, waardoor de oude Woningwet van toepassing was. Appellanten stelden ook dat de rechtbank een onjuiste maatvoering van de garage had gehanteerd en dat de veiligheid in het geding was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat appellanten niet overtuigend hadden aangetoond dat de uitbreiding van de garage de onveiligheid ter plaatse had vergroot. Bovendien werd opgemerkt dat aan het voorheen geldende planologische regime geen recht op vrij uitzicht kon worden ontleend. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200402104/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 februari 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een garage op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 8 april 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2004, verzonden op 2 februari 2004, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 9 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 april 2004 heeft [vergunninghouder] en bij brief van 10 mei 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben partijen van repliek en dupliek gediend.
Daarna is door appellanten nog gereageerd bij brief van 23 juni 2004. Deze reactie is aan de andere partijen gezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2004, waar appellanten in persoon zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder]. Het college is, met bericht, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte de Woningwet zoals die gold tot 1 januari 2003 heeft toegepast.
2.1.1.    Dit betoog faalt. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat, nu de aanvraag om vergunning is ingediend vóór 1 januari 2003, uit artikel VII, derde lid, van de Wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van de Woningwet volgt dat de besluiten moesten worden genomen met toepassing van de Woningwet, zoals die gold tot 1 januari 2003.
2.2.    Appellanten betogen dat het hun onmogelijk is gemaakt op te komen tegen het vrijstellingsbesluit.
2.2.1.    Dit betoog treft geen doel, aangezien uit artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet volgt dat de verlening van vrijstelling voor de mogelijkheid van het instellen van beroep deel uit maakt van de beschikking op de aanvraag om bouwvergunning. Appellanten konden derhalve in bezwaar en beroep ook de verlening van de vrijstelling aan de orde stellen.
2.3.    Appellanten betogen verder dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste maatvoering van de garage en dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan een door [vergunninghouder] ingediende nadere memorie, waaruit, naar appellanten stellen, bevestigd wordt dat bij realisering van de bouwvergunning de onveiligheid zal toenemen.
2.3.1.    Ook dit betoog faalt. Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt niet, dat de eerder vergunde - iets geringere - breedte van de garage doorslaggevend is geweest voor haar beslissing over het in geding zijnde vrijstellingsbesluit. In hoger beroep hebben appellanten de Afdeling er niet van overtuigd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de in geding zijnde uitbreiding van de garage ertoe heeft geleid dat de onveiligheid ter plaatse is toegenomen. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat, anders dan appellanten betogen, aan het voorheen geldende planologische regime geen recht op vrij uitzicht kan worden ontleend.
Er is geen grond voor het oordeel dat de rechtbank op onjuiste gronden tot het oordeel is gekomen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling.
2.4.    Appellanten betogen ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij zijn besluitvorming beslistermijnen niet in acht heeft genomen.
2.4.1.    Dit betoog faalt evenzeer. Voorzover appellanten doelen op de in artikel 19a, tweede lid, van de WRO bedoelde termijn, kan dit betoog reeds niet slagen omdat dit een termijn van orde betreft, aan de overschrijding waarvan geen rechtsgevolgen zijn verbonden. Voorzover appellanten doelen op termijnen in de procedure over de handhaving, merkt de Afdeling op dat hierover in deze procedure, die gaat over de verleende bouwvergunning, niet kan worden geklaagd.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004
66.