ECLI:NL:RVS:2004:AR2901

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402510/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning voor vervanging woonboot nabij historische brug

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 12 februari 2001 een aanvraag van appellant om een vergunning voor de vervanging van zijn woonboot afgewezen. De aanvraag betrof de vervanging van woonboot [boot A], gelegen op de Amstel nabij de Magere brug, door woonboot [boot B]. Op 23 augustus 2001 heeft het college een gewijzigde aanvraag van appellant eveneens afgewezen. Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het college heeft deze bezwaren op 11 april 2002 ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die op 11 februari 2004 de uitspraak van het college heeft bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. In het hoger beroep betoogt appellant dat het college ten onrechte een uitsterfbeleid hanteert met betrekking tot het afmeren van woonboten binnen 10 meter van historische bruggen. Appellant stelt dat het college hem niet had mogen tegenwerpen dat het verboden is om de nieuwe woonboot binnen deze afstand af te meren. De rechtbank heeft echter terecht geoordeeld dat het 10 meter criterium van toepassing is voor nieuwe situaties, zoals de vervanging van een woonboot. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van appellant niet overtuigend geacht en het hoger beroep ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200402510/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) een aanvraag van appellant om een vergunning als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 van de gemeente Amsterdam om zijn woonboot [boot A], gelegen op de Amstel in de nabijheid van de Magere brug, te vervangen door de woonboot [boot B], afgewezen. Bij besluit van 23 augustus 2001 heeft het college een gewijzigde aanvraag van appellant om verlening van zodanige vergunning afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2002 heeft het college de tegen die besluiten door appellant gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 mei 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 7 augustus 2004 heeft appellant een nader stuk ingediend. Dit stuk is in kopie aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door Y.A.M. Ekelschot, werkzaam bij de Dienst Binnenwaterbeheer van de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een uitsterfbeleid met betrekking tot het afmeren van woonboten binnen 10 meter van historische bruggen en dat het college hem daarom niet had mogen tegenwerpen dat het verboden is om de [boot B] binnen 10 meter van de historische Magere brug af te meren (hierna: het 10 meter criterium). Appellant beroept zich daarbij op de wijze van totstandkoming van de Nota Amsterdam te water 1995.
2.2.    Het betoog van appellant slaagt niet.
De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat, zoals het college ter zitting aldaar heeft toegelicht, sprake is van een uitsterfbeleid in die zin dat voor het afmeren van nieuwe woonboten en woonboten die moeten worden vervangen het 10 meter criterium geldt. Zij heeft met juistheid verwezen naar punt 5, onderdeel Vervanging van een woonboot van de Beleidsregels uit het Evaluatierapport van de Nota Amsterdam te water. De door appellant naar voren gebrachte omstandigheid dat bij de vaststelling van dit Evaluatierapport is besloten om niet over te gaan tot uitvoering van een motie strekkende tot een algeheel afmeerverbod voor woonboten binnen 10 meter van historische bruggen, laat onverlet dat in de Beleidsregels is opgenomen dat woonboten die dichter dan 10 meter bij historische bruggen liggen niet in alle gevallen kunnen worden vervangen en dat de huidige situatie niet mag verslechteren door vervanging of verbouwing.
De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat nieuwe situaties, zoals die zullen ontstaan na vervanging van een woonboot, moeten worden getoetst aan het zojuist vermelde beleid, hetgeen voor appellant betekent dat hem de vergunning voor de vervangende woonboot mocht worden geweigerd omdat die boot niet kan worden afgemeerd zonder in strijd te komen met het 10 meter criterium.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004
221.