ECLI:NL:RVS:2004:AR2904

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401527/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving van vergunningseisen voor ligplaatsen van woonboten in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel ZuiderAmstel van de gemeente Amsterdam, waarbij appellant werd gelast om een vaartuig uit het openbaar water te verwijderen. Dit besluit, dat op 26 februari 2003 werd verzonden, was genomen onder aanzegging van bestuursdwang. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het dagelijks bestuur verklaarde dit bezwaar ongegrond op 30 september 2003. Vervolgens werd het beroep van appellant door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 13 januari 2004 eveneens ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 19 augustus 2004 werd appellant bijgestaan door een vertegenwoordiger van de Landelijke Woonboten Organisatie, terwijl het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door twee ambtenaren. De Raad van State oordeelde dat appellant in strijd met de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 van de gemeente Amsterdam zonder de vereiste vergunning een ligplaats had ingenomen. Het dagelijks bestuur had derhalve het recht om handhavend op te treden.

De Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, waarbij werd geoordeeld dat er geen concreet uitzicht op legalisering van het vaartuig bestond. De voorzieningenrechter had terecht vastgesteld dat de betaling van precariobelasting en de vermelding in het rakkenboek geen recht op een ligplaats of gedoogaanspraak opleverden. De Raad van State concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het dagelijks bestuur hadden moeten doen afzien van handhaving.

Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 september 2004.

Uitspraak

200401527/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel ZuiderAmstel van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit verzonden op 26 februari 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel ZuiderAmstel van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) appellant onder aanzegging van bestuursdwang gelast binnen twaalf weken na dagtekening van dat besluit, [het vaartuig] uit het openbaar water van het stadsdeel ZuiderAmstel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 30 september 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 april 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Bij brief van 5 augustus 2004 heeft appellant nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door E.P. Blauw van de Landelijke Woonboten Organisatie, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.J. Kruissink en Y.A.M. Ekelschot, beiden werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is dat appellant in strijd met artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 van de gemeente Amsterdam (hierna: de verordening) zonder de vereiste vergunning met [het vaartuig] ligplaats heeft ingenomen aan de Amsteldijk tegenover nummer […], zodat het dagelijks bestuur terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.    De voorzieningenrechter heeft op goede gronden geoordeeld dat het dagelijks bestuur noch in de destijds gevoerde gedoogrondes die in 1984 en 1989 zijn gehouden, aanleiding had behoren te zien om tot legalisering over te gaan, noch in het voor het overige gevoerde beleid, ertoe strekkend dat geen nieuwe woonboten aan het woonbotenbestand kunnen worden toegevoegd.
De voorzieningenrechter heeft voorts terecht overwogen dat de betaling van precariobelasting en de vermelding in het rakkenboek evenmin recht op een ligplaats of een gedoogaanspraak oplevert.
De voorzieningenrechter heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat geen concreet uitzicht bestaat op legalisering van [het vaartuig].
Eveneens juist is het oordeel dat voor het overige niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die voor het dagelijks bestuur aanleiding hadden dienen te vormen om in dit geval af te zien van handhavend optreden.
2.3.    Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de nota “Inventarisatie van de rol van woonboten in (potentiële) grootstedelijke projecten & stedelijke vernieuwingsgebieden” kan niet tot een ander oordeel leiden omdat dit, wat verder ook zij van de inhoud, een concept-nota betreft.
Voor zover appellant door zijn verwijzing in het hoger beroepschrift naar de ontheffingsbevoegdheid in artikel 1.6. van de verordening heeft beoogd te betogen dat hij in aanmerking komt voor een speciale ligplaatsvergunning op grond van de Regeling speciale ligplaatsvergunningen die in het jaar 2000 is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, kan hij in dat betoog niet worden gevolgd, reeds omdat het dagelijks bestuur onweersproken heeft gesteld dat deze Regeling niet van toepassing is verklaard voor het stadsdeel ZuiderAmstel.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004
221.