ECLI:NL:RVS:2004:AR2905

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401531/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om een Medische verklaring klasse I door de Minister van Verkeer en Waterstaat

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om een Medische verklaring klasse I door de Minister van Verkeer en Waterstaat. De minister heeft op 3 april 2002 het verzoek van de appellant afgewezen, waarna de appellant bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 25 juli 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft op 14 januari 2004 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, dat op 20 februari 2004 bij de Raad van State is ingekomen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 augustus 2004 behandeld. De appellant heeft betoogd dat de minister ten onrechte geen nadere evaluatie van de EEG-resultaten heeft uitgevoerd. Hij stelde dat de afwijkingen op de EEG's het gevolg zijn van littekenweefsel na een verkeersongeval in 2000 en dat de minister niet kan aantonen dat hij daadwerkelijk epilepsie zal ontwikkelen. De rechtbank heeft het betoog van de appellant echter terecht verworpen. De EEG's zijn beoordeeld door een neuroloog en de interpretatie is bevestigd door de Adviescommissie Medische Verklaringen voor de Luchtvaart.

De Raad van State oordeelt dat de minister zijn standpunt voldoende heeft onderbouwd en dat er geen reden is om aan te nemen dat de minister verplicht is aan te tonen dat de appellant epilepsie zal ontwikkelen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200401531/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2002 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) appellants verzoek om een Medische verklaring klasse I afgewezen.
Bij besluit van 25 juli 2002 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 april 2004 heeft de minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2004, waar appellant in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.H.H. Bisschoff, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling geneeskundige instanties, geneeskundigen en medische verklaringen voor de luchtvaart, voor zover hier van belang, worden de medische keuringen klasse 1, 2 en 3 uitgevoerd en de hieruit resulterende adviesrapportages aan de minister opgesteld met inachtneming van de medische eisen, voorgeschreven keuringsmethoden, voorgeschreven procedures, alsmede de eisen gesteld aan de adviesrapportage, zoals bedoeld in JAR-FCL 3 subdeel B voor klasse 1.
Ingevolge Joint Aviation Requirements-Flight Crew Licensing (hierna: JAR-FCL) 3.210 onder c, voor zover hier van belang, is electro-encefalografie (hierna: EEG) vereist bij de initiële keuring en wanneer geïndiceerd door de voorgeschiedenis van de kandidaat of op klinische gronden.
Ingevolge bijlage 11 bij subdelen B en C leiden epileptiforme paroxysmale EEG-afwijkingen en focale langzame golven tot afkeuring.
2.2.    Ter verkrijging van de medische verklaring heeft appellant een EEG-onderzoek ondergaan. De resultaten hiervan gaven de minister aanleiding hem opnieuw een EEG-onderzoek te doen ondergaan, dit keer na nachtslaapdeprivatie. De minister heeft de verklaring geweigerd omdat op beide EEG’s specifieke epileptiforme ontladingen zijn geconstateerd.
2.3.    Appellant heeft in hoger beroep opnieuw betoogd dat ten onrechte geen nadere evaluatie van de resultaten van de EEG’s heeft plaatsgehad. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de afwijkingen op de EEG’s een gevolg zijn van littekenweefsel dat is ontstaan na een ernstig verkeersongeval in 2000 en dat de minister op geen enkele wijze aannemelijk kan maken dat zich bij hem daadwerkelijk epilepsie zal ontwikkelen.
2.4.    De rechtbank heeft het betoog van appellant terecht en op goede gronden verworpen. Daargelaten of uit de regelgeving voortvloeit dat een nadere evaluatie van de op de EEG geconstateerde afwijkingen had dienen plaats te vinden, is er geen grond voor het oordeel dat de minister zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. De EEG’s zijn geïnterpreteerd door een neuroloog, welke interpretatie na heroverweging door de uit medici bestaande Adviescommissie Medische Verklaringen voor de Luchtvaart is onderschreven. Appellant heeft geen medische rapporten overgelegd die aanleiding geven voor een andere conclusie dan die welke de minister heeft getrokken. Anders dan appellant meent, is de minister niet gehouden aan te tonen dat zich bij appellant daadwerkelijk epilepsie zal voordoen.
2.5.    Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Haverkamp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004
306.