ECLI:NL:RVS:2004:AR2906

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401937/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • W.H. Tulmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor koel-/vriescel in Lisse

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 27 januari 2004 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Het betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lisse, dat op 22 oktober 2002 vrijstelling verleende op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor de bouw van een koel-/vriescel. Appellant, wonend te [woonplaats], is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Hij stelt dat de bouw van de koel-/vriescel negatieve gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat, onder andere door schaduwwerking en verminderd uitzicht.

De Raad van State heeft de zaak op 24 augustus 2004 ter zitting behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde A.C.T. van Ruiten, en het college werd vertegenwoordigd door M.A.M. Randsdorp. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing die het college had gegeven voldeed aan de eisen, en dat het bouwplan geen onevenredig nadeel voor appellant met zich zou brengen. De Raad van State bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat appellant niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belangen niet juist zijn afgewogen. De afstand tussen het bedrijfsgebouw en de woning van appellant voldoet aan de milieuregelgeving, en de rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de vrijstelling terecht is verleend.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 29 september 2004.

Uitspraak

200401937/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 januari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Lisse.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lisse (hierna: het college) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een koel-/vriescel aan de [locatie] te Lisse, kadastraal bekend gemeente Lisse, sectie […], nummer […].
Bij besluit van 28 januari 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2004, verzonden op 29 januari 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 mei 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 18 mei 2004 heeft [vergunninghoudster] een reactie ingediend.
Bij brief, ingekomen op 9 augustus 2004, heeft appellant een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door A.C.T. van Ruiten, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door M.A.M. Randsdorp, ambtenaar van de gemeente Lisse, zijn verschenen. Voorts is daar namens vergunninghoudster [gemachtigde] gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in de oprichting van een koel-/vriescel (hierna: het bedrijfsgebouw) met een oppervlakte van 175 m² en een hoogte van 4,50 meter onderscheidenlijk 4,75 meter, op een afstand 10 meter van de achterzijde van de woning van appellant. Het bedrijfsgebouw wordt opgericht ten behoeve van de exploitatie van een bloembollen- en plantenkwekerij, tevens bloembollenbroeierij.
2.2.    Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van het college van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien.
2.4.    De woning van appellant ligt in een gebied dat voor agrarische doeleinden in gebruik is. Op de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft was voorheen bebouwing aanwezig die, weliswaar in strijd met de aan die gronden toegekende bestemming, in gebruik was voor agrarische doeleinden.
De ruimtelijke onderbouwing die het college heeft gegeven voor het bouwplan houdt in dat op het perceel reeds bebouwing aanwezig is die agrarisch wordt gebruikt, doch is verpauperd, dat uitvoering van het bouwplan geen aantasting van stedenbouwkundige, landschappelijke of andere waarden met zich zal brengen en dat het bedrijfsgebouw past in de bestemming die aan de gronden zal worden toegekend in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Landelijk gebied 2002". Bij de ruimtelijke onderbouwing heeft het college voorts betrokken een op haar verzoek uitgebracht advies over het bouwplan van een agrarisch deskundige.     De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing die het college heeft gegeven voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval moeten worden gesteld.
2.5.    Anders dan appellant heeft betoogd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bouwplan voor appellant geen onevenredig nadeel met zich zal brengen. Appellant heeft niet genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast vanwege de schaduwwerking die de loods in de tuin zal veroorzaken, en het verminderde uitzicht. Voorts is niet gebleken dat de woning van appellant na de uitvoering van het bouwplan dermate in waarde zal dalen dat geoordeeld moet worden dat het college de vrijstelling, gelet op de belangen van appellant dienaangaande, in redelijkheid niet kon verlenen. Ook de verslechterde bereikbaarheid van perceel van appellant als gevolg van de uitvoering van het bouwplan, kan niet tot het oordeel leiden dat het college de in het geding zijn belangen onjuist heeft afgewogen.
2.6.     De rechtbank heeft het betoog van appellant dat de afstand tussen het bedrijfsgebouw en zijn woning niet voldoet aan de terzake te stellen eisen die voortvloeien uit de milieuregelgeving op goede gronden terecht niet gevolgd. Hetgeen appellant daarover in hoger beroep naar voren brengt, werpt geen ander licht op de zaak.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Tulmans
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004
66-381.