200402066/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 januari 2004 in het geding tussen:
het bestuur van de stichting “Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp”.
Bij besluit van 11 maart 2003 heeft het bestuur van de stichting “Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp” (hierna: het bestuur) appellante medegedeeld geen aanleiding te zien het besluit van 16 januari 2003 te herzien, waarbij een aanvraag van appellante om een tegemoetkoming in de schade ten gevolge van de vuurwerkramp te Enschede is afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2003 heeft het bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 april 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 mei 2004 heeft het bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.W. van Rutten, advocaat te Haaksbergen, en [directeur], en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. drs. L. Roumen en I.M. van Buchem, gemachtigden, zijn verschenen.
2.1. Appellante heeft bij brief van 1 mei 2003 bezwaar gemaakt tegen het besluit van het bestuur van 11 maart 2003.
2.2. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestuur het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, vanwege onverschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn.
2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank de psychische noodtoestand van [directeur] en enig aandeelhouder van de [besloten vennootschap] , gevestigd te [plaats], bestuurster en enig aandeelhoudster van appellante – als oorzaak van de termijnoverschrijding niet op de juiste wijze heeft beoordeeld.
2.5. Dit betoog faalt. Immers, zoals de rechtbank op goede gronden heeft overwogen, is niet aannemelijk gemaakt dat [directeur] ten tijde van de bezwaartermijn tegen het besluit van 11 maart 2003 ten gevolge van diens psychische gesteldheid niet in staat was de belangen van appellante in rechte te behartigen dan wel te laten behartigen. Het oordeel van de rechtbank is dan ook juist.
Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd en ter zitting heeft toegelicht, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004