ECLI:NL:RVS:2004:AR2908

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402360/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bescherming van monumenten en rechtsgeldigheid van overeenkomsten met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 30 januari 2004 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de aanwijzing van een pand in Amersfoort als beschermd monument door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op 29 augustus 2000. Appellante betwist deze aanwijzing en stelt dat er een overeenkomst is gesloten met een medewerkster van het Monumenten Selectie Projectteam, waarin is afgesproken dat het pand niet zonder haar toestemming als beschermd monument zou worden aangewezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is voor het bestaan van een dergelijke overeenkomst en dat de instemming van appellante niet vereist is voor de aanwijzing.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 september 2004 behandeld. Appellante is niet ter zitting verschenen, terwijl de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. R.P. Abeling. De Afdeling concludeert dat de monumentale waarde van het pand niet is betwist en dat appellante in hoger beroep geen nieuwe, doorslaggevende argumenten heeft aangevoerd die zich tegen de aanwijzing verzetten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beslissing op bezwaar, waarbij de aanwijzing tot beschermd monument is gehandhaafd, in stand kan blijven.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 29 september 2004.

Uitspraak

200402360/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 januari 2004 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (thans: de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2000 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (thans: de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; hierna: de Staatssecretaris) het pand van appellante, [locatie], kadastraal bekend gemeente Amersfoort, sectie […], nr. […], (hierna: het pand) aangewezen als beschermd monument, als bedoeld in de Monumentenwet 1988.
Bij besluit van 24 januari 2002 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2004, verzonden op 3 februari 2004, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 mei 2004 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2004, waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.P. Abeling, gemachtigde, is verschenen. Appellante is, met kennisgeving daarvan, niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante betoogt dat zij met een medewerkster van het Monumenten Selectie Projectteam, ten tijde van de inventarisatie van het pand door deze medewerkster, is overeengekomen dat deze de inventarisatie mocht uitvoeren op voorwaarde dat het pand niet zonder haar toestemming als beschermd monument zou worden aangewezen. De rechtbank heeft volgens appellante miskend dat de Staatssecretaris aan die overeenkomst is gebonden. Dit betoog faalt, reeds omdat gebleken is noch aannemelijk is gemaakt dat een dergelijke overeenkomst is gesloten. Hierbij wordt nog opgemerkt dat voor de betreffende aanwijzing de instemming van appellante niet is vereist.
Hetgeen appellante overigens betoogt, komt neer op een herhaling van een deel van hetgeen zij reeds in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de beslissing op bezwaar, waarbij de aanwijzing tot beschermd monument is gehandhaafd, in stand kan blijven. Omdat de monumentale waarde van het pand niet is betwist en door appellante ook in hoger beroep geen doorslaggevende belangen zijn aangevoerd die zich tegen de aanwijzing verzetten, komt de Afdeling, met overneming van hetgeen de rechtbank overigens heeft overwogen, tot eenzelfde oordeel.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004
47-424.