ECLI:NL:RVS:2004:AR2912

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401968/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • F.P. Zwart
  • J.G. Treffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het aanwijzingsbesluit voor raamprostitutie in Arnhem

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de vereniging 'Belangenvereniging Exploitanten Spijkerkwartier' en zeven van haar leden tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 januari 2004. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had op 16 december 1997 het besluit van 20 april 1993 tot aanwijzing van het concentratiegebied raamprostitutie Spijkerkwartier ingetrokken, met ingang van 1 december 2002. Appellanten stelden dat zij procesbelang hadden bij een inhoudelijke beoordeling van de beslissing op bezwaar, omdat zij vergoeding van gemaakte kosten van rechtsbijstand wensten te verkrijgen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellanten geen procesbelang meer hadden, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat dit onterecht was. De Afdeling bevestigde dat de intrekking van het aanwijzingsbesluit rechtmatig was, maar dat appellanten wel degelijk belang hadden bij de beoordeling van hun beroep, omdat zij de gemaakte kosten via de burgerlijke rechter wilden verhalen. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het college in de proceskosten van appellanten. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid van vergoeding van kosten in bestuurlijke voorprocedures en de noodzaak om procesbelang te erkennen in dergelijke gevallen.

Uitspraak

200401968/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging "Belangenvereniging Exploitanten Spijkerkwartier", gevestigd te Arnhem, en zeven van haar individuele leden,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 januari 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 december 1997 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college) het besluit van 20 april 1993 tot aanwijzing van het concentratiegebied raamprostitutie Spijkerkwartier met ingang van 1 december 2002 ingetrokken.
Bij besluit van 13 december 1999 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2000 heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Hiertegen is door het college hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Bij uitspraak van 6 maart 2002 in zaak no. 200003723/1 heeft de Afdeling de aangevallen uitspraak bevestigd.
Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft het college het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard en het intrekkingsbesluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 26 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Appellanten hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 6 april 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers en mr. B.J.M. van Meer, advocaten te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. ten Kate, advocaat te Arnhem, en mr. M.J.H. Hulshof, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank dat zij geen procesbelang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de beslissing op bezwaar.
2.2.    Vaststaat dat ten gevolge van de opheffing van het bordeelverbod en de daarmee samenhangende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV), de bevoegdheid om aanwijzingsbesluiten te nemen is vervallen, zodat, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, deze procedure er hoe dan ook niet toe kan leiden dat het per 1 december 2002 ingetrokken aanwijzingsbesluit rechtens weer betekenis krijgt.
2.3.    Appellanten voeren aan dat zij langs civielrechtelijke weg vergoeding wensen te krijgen van de in de bezwaarfase gemaakte kosten van rechtsbijstand en menen dat daarin een belang is gelegen bij de beoordeling van hun beroep.
2.4.    Dit betoog slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte de jurisprudentie van de bestuursrechter inzake de mogelijkheid van vergoeding van in een bestuurlijke voorprocedure gemaakte kosten met betrekking tot besluiten die vóór 12 maart 2002 zijn genomen als uitgangspunt genomen voor beantwoording van de vraag of appellanten procesbelang hebben bij een inhoudelijke behandeling van hun beroep. Gelet op het feit dat appellanten de kosten waarvan vaststaat dat ze zijn gemaakt, door middel van een actie bij de burgerlijke rechter vergoed willen krijgen, kan aan het onderhavige beroep processueel belang niet worden ontzegd.
2.5.    Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding de inhoudelijke beoordeling, waaraan de rechtbank niet is toegekomen, zelf te verrichten.
Beoordeeld moet worden of het college in de beslissing op bezwaar terecht heeft geoordeeld dat het primaire besluit rechtmatig totstandgekomen is en instandgelaten moest worden.
2.6.    Met de intrekking van het aanwijzingsbesluit met ingang van 1 december 2002 heeft het college uitvoering gegeven aan een door de gemeenteraad aanvaard voornemen om het woon- en leefklimaat in het Spijkerkwartier te verbeteren door de raamprostitutie aldaar te beëindigen. Zoals de Afdeling mede in de uitspraak van heden in de zaak tussen appellanten en de burgemeester van Arnhem (
200401171/1) tot uitdrukking heeft gebracht, is er geen plaats voor het oordeel dat het uitgangspunt van het college dat de exploitatie van raamprostitutiebedrijven ter plaatse overlast en aantasting van het woon- en leefklimaat met zich brengt, voor onjuist zou moeten worden gehouden.
2.7.    Evenmin is er grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot intrekking van het aanwijzingsbesluit heeft kunnen komen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat raamprostitutie ten tijde van de intrekking een illegale activiteit was en dat in het kader van de afweging van belangen betrokken bij de intrekking van het aanwijzingsbesluit, gezien de overgangstermijn van vijf jaren, met de belangen van de exploitanten in voldoende mate rekening is gehouden.
2.8.    Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep derhalve ongegrond.
2.9.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 januari 2004, reg.no. AWB 02/2473;
II.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Arnhem in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Arnhem te worden betaald aan appellanten;
IV.    gelast dat de gemeente Arnhem aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 348,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. J.G. Treffers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Haverkamp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004
306.