ECLI:NL:RVS:2004:AR3334

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407234/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • T.I. van Koten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening met betrekking tot handhaving van milieuvergunning voor metaalrecyclings- en autosloopbedrijf

Op 29 september 2004 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, wonend te [woonplaats], hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 10 augustus 2004, waarin het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van een metaalrecyclings- en autosloopbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats] werd afgewezen. De verzoekers stelden dat de inrichting illegaal opereert zonder de vereiste vergunning op grond van de Wet milieubeheer en ondervinden overlast van geluid, stof en trillingen van de activiteiten op het terrein.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2004, waar verzoekers en hun vertegenwoordigers, alsook de vertegenwoordigers van verweerder, aanwezig waren. Verweerder stelde dat er geen overtredingen waren geconstateerd en dat er een aanvraag voor een vergunning was ingediend, waardoor handhaving niet noodzakelijk was. De Voorzitter overwoog dat er uitzicht op legalisatie bestond en dat de afwijzing van het handhavingsverzoek onvoldoende gemotiveerd was.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter besloten om het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland te schorsen en verweerder te veroordelen in de proceskosten van de verzoekers. De provincie Gelderland moet de verzoekers ook het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij handhaving van milieuwetgeving en de verplichting van bestuursorganen om adequaat te reageren op ingediende bezwaren.

Uitspraak

200407234/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2004, kenmerk MPM2430, heeft verweerder het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van het metaalrecyclings- en autosloopbedrijf annex ijzerhandel [vergunninghouder]) op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 26 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2004, waar verzoekers, in persoon, en bijgestaan door H.W. Tideman, werkzaam bij het Akoestisch Buro Tideman te Enschede en mr. J.J.A. Ceelen, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.J. Rigterink, ing. R.C.H. Jansen, ambtenaren van de provincie, en ing. F.J.M van Hout, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] daar gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde], W. Berghorst en ing. J. Oostdijk.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekers kunnen zich niet verenigen met de afwijzing van hun handhavingsverzoek. Zij stellen dat de inrichting illegaal, dat wil zeggen zonder de vereiste vergunning op grond van de Wet milieubeheer, in werking is. Zij ondervinden van de werkzaamheden die op het terrein van de inrichting of zelfs naast het terrein van de inrichting plaatsvinden voortdurende geluid-, stof- en trillingoverlast en visuele hinder. Zij hebben om aan te tonen dat zij geluidoverlast ondervinden een akoestisch onderzoek laten verrichten door Akoestisch Buro Tideman. Hieruit blijkt volgens hen dat de grenswaarden die in de vergunning van 1992 waren vastgelegd (hoewel deze nu niet meer gelden) in ruime mate worden overschreden. Verzoekers menen dat, ondanks het feit dat er een ontwerp-gedoogbesluit voorligt en wellicht over enige tijd een vergunning zal worden verleend, in elk geval bepaalde maatregelen getroffen dienen te worden die de overlast verminderen. Zij denken daarbij aan een verbod op het gebruik van de dieselknipschaar, een verbod op het verrichten van opslag- en/of laad- en losactiviteiten buiten de inrichtingsgrenzen en het stellen van tijdelijke geluidgrenswaarden.
2.2.    Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.    Verweerder staat op het standpunt dat hij niet hoeft over te gaan tot het nemen van handhavingsmaatregelen. Door de toezichthouders van de dienst Milieu en Water zijn nimmer overtredingen van de, inmiddels vervallen, vergunning geconstateerd, aldus verweerder. Bovendien heeft [vergunninghouder] een aanvraag om een vergunning ingediend en zal binnenkort de gevraagde vergunning worden verleend. Tot die tijd zal verweerder de activiteiten gedogen, gelet op de inmiddels opgestelde concept-gedoogbeschikking.
2.4.    De Voorzitter overweegt als volgt. Vaststaat dat door [vergunninghouder] inmiddels een aanvraag om een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is ingediend. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat het ontwerp van het besluit op deze aanvraag ongeveer drie weken na de zitting ter inzage zal worden gelegd; het ontwerp van het besluit zal strekken tot vergunningverlening. Het definitieve besluit tot vergunningverlening verwacht verweerder medio december 2004 bekend te maken. Verweerder heeft besloten vooruitlopend op de vergunningverlening het in werking zijn van de inrichting onder voorwaarden te gedogen. Hij heeft daartoe een concept-gedoogbeschikking opgesteld. Gelet op het bovenstaande is legalisering van de bestaande situatie binnen afzienbare tijd mogelijk, zodat de Voorzitter in zoverre geen aanleiding ziet een voorlopige voorziening te treffen.
Wat de stelling van verzoekers betreft dat ten onrechte geen maatregelen worden genomen om de overlast voor hen te verminderen, overweegt de Voorzitter het volgende. Ten aanzien van de door verzoekers gestelde stofoverlast en visuele hinder is hem gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting waarbij onder andere foto’s van de situatie ter plaatse zijn getoond, niet gebleken van een zodanig ernstige situatie dat hij hierom hangende bezwaar een voorlopige voorziening moet treffen.
Met betrekking tot geluidhinder overweegt hij dat verzoekers een akoestisch rapport hebben overgelegd waaruit blijkt dat de geluidbelasting vanwege de inrichting ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op hun woningen hoger was dan op grond van de reeds vervallen vergunning was toegestaan. Verweerder heeft op dit rapport in het bestreden besluit niet inhoudelijk gereageerd, doch slechts gesteld dat hij dit niet ten grondslag kan leggen aan een eventuele handhavingsbeschikking, omdat dit onderzoek niet door of namens hem is opgesteld. Verweerder heeft voorts gesteld dat bij controlebezoeken door zijn ambtenaren geen overtredingen zijn geconstateerd, doch van het bestaan van enige controlerapporten of controlemetingen waaruit blijkt dat de geluidbelasting van de inrichting op de desbetreffende woningen lager is dan verzoekers stellen, is de Voorzitter niet gebleken. De Voorzitter acht de afwijzing van het handhavingsverzoek dan ook in zoverre onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en ziet daarom gelet op de betrokken belangen aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 10 augustus 2004, kenmerk MPM2430;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.586,06, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan verzoekers;
III.    gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.I. van Koten, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Koten
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004
324.