200401484/1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2004.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting "Stichting De Hoeksteen", gevestigd te Haarlem,
2. [appellanten sub 2], wonend te Haarlem,
3. de stichting "Stichting Landschap Architectuur en Stedenbouw", gevestigd te Haarlem,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 7 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem het uitwerkingsplan "Mariastichting" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 december 2003, kenmerk 2003-44785, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 19 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2004, appellanten sub 2 bij brief van 19 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2004, en appellante sub 3 bij brief van 19 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2004, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door dr. J.M. van der Weiden en H.T.M. Vijn, appellanten sub 2, in de persoon van [gemachtigde], appellante sub 3, vertegenwoordigd door Th. Vermeij, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, vertegenwoordigd door drs. J.N. Jonker, R. de Vries, J. Nupoort, ir. R.B. Fukken en drs. I. Verhoeff, ambtenaren van de gemeente, en de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bouwfonds Ontwikkeling B.V.", vertegenwoordigd door mr. A.A. Kozijn en ing. M. Asselbergs, daar gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan tegen een besluit als dit bij de Afdeling beroep worden ingesteld door een belanghebbende.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De Afdeling stelt vast dat de afstand van de woning van [appellanten sub 2] tot het plangebied ruim tweehonderd meter bedraagt. Gelet op deze afstand en de ligging van de woning ten opzichte van het plangebied is de Afdeling van oordeel dat deze appellanten in zoverre niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende bij het aan de orde zijnde besluit. Ook overigens is niet gebleken dat het belang van appellanten rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan voorziet in een uitwerking van het bestemmingsplan "Spaar en Hout". Het plan maakt de bouw mogelijk van kantoren, ten minste 380 woningen en een ondergrondse parkeergarage.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.4. Stichting De Hoeksteen en Stichting Landschap Architectuur en Stedenbouw voeren als formele bezwaren aan dat hun geen verslag van de hoorzitting van 23 september 2003 en van de afhandeling van de zienswijzen is toegezonden en dat verweerder ten onrechte geen hoorzitting heeft gehouden.
2.4.1. Voorop staat dat het bestreden besluit is tot stand gekomen met toepassing van de procedure ingevolge artikel 11 van de WRO en dat dit artikel noch enig ander wettelijk voorschrift voorziet in een hoorplicht voor verweerder.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit geval onzorgvuldig heeft gehandeld door belanghebbenden niet te horen.
Blijkens de stukken is een verslag opgesteld van de gemeentelijke hoorzitting van 23 september 2003 en is voorts een schriftelijke reactie op de ingediende zienswijzen gegeven. Er bestaat geen wettelijke verplichting deze stukken aan appellanten toe te sturen. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding behoeven te zien in verband hiermee goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.4.2. Stichting De Hoeksteen voert voorts als formeel bezwaar aan dat ten onrechte is gekozen voor een uitwerkingsplan. Appellante stelt dat het bestemmingsplan "Spaar en Hout" te globaal is en dat daarom voor het aan de orde zijnde plan de reguliere bestemmingsplanprocedure had moeten worden gevolgd.
2.4.3. Het systeem van de WRO brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die nog moeten worden uitgewerkt. Voorzover appellante stelt dat het bestemmingsplan "Spaar en Hout" te globaal is, overweegt de Afdeling dat de bezwaren tegen dit bestemmingsplan bij uitspraak van 19 maart 2003, no.
200203213/1, door de Afdeling ongegrond zijn verklaard.
2.5. Stichting De Hoeksteen en Stichting Landschap Architectuur en Stedenbouw stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Verblijfsgebied" die zien op gronden waarop zich de achtervleugels van het hoofdgebouw van de voormalige Mariastichting en de panden Van Heythuijzenweg 5 en 7 bevinden. Deze bebouwing wordt volgens hen onvoldoende beschermd door het uitwerkingsplan. Zij wijzen erop dat het karakteristieke, beeldbepalende bebouwing met een cultuurhistorische waarde betreft.
Appellanten stellen voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" die betrekking hebben op gronden aan het Zuider Buiten Spaarne. Appellanten menen dat deze plandelen bebouwing op te korte afstand tot het Zuider Buiten Spaarne en tot elkaar mogelijk maken.
Stichting De Hoeksteen stelt voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" dat bebouwing tot een hoogte van zestig meter mogelijk maakt. Zij acht deze bouwmogelijkheid niet passend in het gebied. Het plan is volgens appellante in zoverre niet in overeenstemming met het Spaarneplan, dat beoogt het monumentale karakter van de Spaarne-oevers te beschermen. Bovendien heeft deze bouwmogelijkheid volgens appellante een aantastende werking op het nabijgelegen gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht.
2.5.1. Het college van burgemeester en wethouders stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene bouwvlakken langs het Zuider Buiten Spaarne groter zijn dan de te verwezenlijken bebouwing zodat er enige flexibiliteit is ten aanzien van de definitieve plaats van de bebouwing.
Voorts stelt het college dat het gebouw van de Mariastichting en de panden aan de Van Heythuijzenweg geen erkende monumentale waarde en slechts geringe cultuurhistorische waarde hebben en dat behoud van deze gebouwen in het plan ten koste zou gaan van teveel beoogde woningen.
2.5.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Spaar en Hout" en kan zich vinden in de weerlegging van de zienswijzen door het college van burgemeester en wethouders. Hij heeft uit planologisch en beleidsmatig oogpunt geen bezwaren tegen het plan. De afmetingen en situering van de in het plan voorziene bebouwing acht verweerder passend in een stedelijk centrumgebied. Voorts stelt hij dat in het plan voldoende rekening is gehouden met de bestaande bebouwing.
Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht.
2.5.3. Voorzover het beroep van appellanten ziet op het behoud van de achtervleugels van het hoofdgebouw van de voormalige Mariastichting en het behoud van de panden Van Heythuijzenweg 5 en 7, overweegt de Afdeling het volgende.
Door de dwarsvleugels die aan het langwerpige, rechthoekige gedeelte van het gebouw zijn geplaatst, heeft het hoofdgebouw van de voormalige Mariastichting een H-vorm. De plankaart voorziet voor dit gebouw in een bouwvlak dat de bestaande bebouwing omvat met uitzondering van de achtervleugels. Hoewel de plankaart op de plaats van de achtervleugels deels voorziet in bebouwing, staat derhalve vast dat behoud van de achtervleugels in de huidige vorm niet mogelijk is op basis van het plan. Blijkens de toelichting op het bestemmingsplan is het ook niet de bedoeling de achtervleugels te behouden.
De plankaart voorziet voorts op de plaats van de panden aan de Van Heythuijzenweg in een bouwvlak met de bestemming "Woondoeleinden". Dit bouwvlak omvat een groot gedeelte van de bestaande bebouwing van Van Heythuijzenweg 5 en een gedeelte van de bestaande bebouwing van Van Heythuijzenweg 7. Aangezien het overige deel van de bebouwing buiten het bouwvlak valt, staat vast dat behoud van de panden in de huidige vorm niet mogelijk is op basis van het plan.
Blijkens de stukken zijn beide panden aan de Van Heythuijzenweg in de loop van de tijd sterk verbouwd en zijn slechts weinig oorspronkelijke elementen van de panden bewaard gebleven. Voorts blijkt uit de stukken dat zowel de achtervleugels van de Mariastichting als de panden aan de Van Heythuijzenweg meer dan eens zijn beoordeeld op hun monumentale waarde, in het kader van een mogelijke aanwijzing als rijksmonument of gemeentelijk monument. Aan de bebouwing is echter geen monumentale status toegekend.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de cultuurhistorische waarde van de achtervleugels van de Mariastichting en de panden aan de Van Heythuijzenweg beperkt is. Nu ingevolge artikel 18, tweede lid, van het bestemmingsplan "Spaar en Hout" tenminste 380 woningen verwezenlijkt dienen te worden en de daarvoor beschikbare ruimte beperkt is, heeft verweerder voorts het belang van het behoud van deze bebouwing ondergeschikt kunnen achten aan het belang bij het kunnen verwezenlijken van de in het plan ter plaatse van die bebouwing voorziene woonbestemmingen.
2.5.4. Het plan voorziet in vier plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" die zien op gronden aan de oever van het Zuider Buiten Spaarne. De afstand van het Zuider Buiten Spaarne tot de gronden waarop deze plandelen zien is blijkens de plankaart 3 meter en de onderlinge afstanden bedragen achtereenvolgens 4, 9 en 6 meter.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder c, van de voorschriften van het uitwerkingsplan, mag de breedte van de gevel aan de kant van het Zuider Buiten Spaarne niet groter zijn dan 21 meter. De breedte van de bouwvlakken aan deze kant bedraagt blijkens de plankaart achtereenvolgens 25, 34, 25 en 21 meter. Voor drie bouwvlakken geldt derhalve dat het oprichten van bebouwing aan de kant van het Zuider Buiten Spaarne slechts in een gedeelte van het vlak is toegestaan.
De gronden rond de plandelen hebben de bestemming"Verblijfsdoeleinden". Deze gronden zijn ingevolge artikel 8, eerste lid, van de voorschriften bestemd voor fiets- en voetpaden, woonstraten ten behoeve van bedieningsverkeer en groenvoorzieningen.
Gelet op de aard van het plangebied als stedelijk inbreidingsgebied, heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien de in het plan voorziene afstanden uit planologisch oogpunt te kort te achten. Verweerder heeft daarbij mede in aanmerking kunnen nemen dat in artikel 18, eerste lid, aanhef en tweede gedachtenstreepje, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Spaar en Hout" is bepaald dat bij de uitwerking van het uitwerkingsgebied rekening gehouden wordt met een compacte dichtheid van bebouwing.
Voorts heeft verweerder geen aanleiding behoeven te zien voor de verwachting dat de in het plan voorziene bestemmingen en afstanden een onaantrekkelijke inrichting van de oever met zich zullen brengen. De stelling van appellanten dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 18, eerste lid, aanhef en zevende gedachtenstreepje, waarin is bepaald dat bij de uitwerking van het gebied rekening gehouden moet worden met het stimuleren van het recreatief gebruik van de Spaarne-oever door onder meer een aantrekkelijke inrichting, treft dan ook geen doel.
2.5.5. Ten aanzien van de stelling van stichting De Hoeksteen dat de in het plan voorziene hoogbouw in strijd is met het Spaarneplan en een aantasing van het beschermde stadsgezicht tot gevolg heeft, overweegt de Afdeling het volgende.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften, mogen op gronden met de bestemming "Woondoeleinden" gebouwen en andere bouwwerken worden opgericht met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 van het bestemmingsplan "Spaar en Hout". Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder d, van het bestemmingsplan, gelezen in samenhang met de plankaart, voorziet het uitwerkingsplan in een plandeel waar bebouwing tot een hoogte van zestig meter is toegestaan.
De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan "Spaar en Hout" voorziet in een bouwvlak waarbinnen bebouwing tot een hoogte van zestig meter is toegestaan. Bezwaren betreffende de aanvaardbaarheid van deze bouwhoogte hadden in de desbetreffende procedure kunnen worden aangevoerd. In de huidige procedure kan alleen de definitieve situering van de bebouwing nog aan de orde komen. Nu de argumenten van appellanten slechts betrekking hebben op de vraag of de bouwhoogte passend is in de omgeving, kunnen zij dan ook geen doel treffen.
2.6. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitwerkingsplan, waarvan de invulling past binnen de regels van het bestemmingsplan, in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan.
De beroepen van Stichting De Hoeksteen en Stichting Landschap Architectuur en Stedenbouw zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van Stichting De Hoeksteen en Stichting Landschap Architectuur en Stedenbouw ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. O. de Savornin Lohman, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2004.