200407019/1 en 200407019/2.
Datum uitspraak: 30 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante A], h.o.d.n. [appellante B], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2004 in het geding tussen:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.
Bij besluit van 14 mei 2004 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de erkenning van appellante voor het verrichten van APK-keuringen op de keuringsplaats aan de [locatie] te [plaats] voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor de duur van zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 16 juni 2004 heeft de RDW het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2004, verzonden op 19 augustus 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Voorts heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.G.M. Oosterwijk, advocaat te Almere, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. R. Bal, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Bij zijn in bezwaar gehandhaafde beslissing heeft de RDW overwogen dat op 30 december 2003 in de keuringsplaats van appellante op voormeld adres door de keurmeester een APK-keuringsrapport is opgemaakt en afgegeven voor het voertuig met het kenteken […] waarop is aangekruist “goedgekeurd”, terwijl dat voertuig onder vermelding van de afkeurpunten als “afgekeurd” bij de RDW is afgemeld. Voorts is vastgesteld dat op de gele doorslag van het keuringsrapport door de keurmeester wijzigingen zijn aangebracht en dat de aangehechte roetmeetprint niet gedateerd was. Daarmee heeft appellante in strijd gehandeld met artikel 43, eerste, vijfde en zesde lid, alsmede artikel 48, eerste lid, laatste volzin, van de Erkenningsregeling APK.
2.3. Vastgesteld wordt dat appellante ook in hoger beroep de geconstateerde overtredingen op zichzelf niet betwist. Zij betoogt evenwel, kort samengevat, dat de opgelegde sanctie onevenredig zwaar is in verhouding tot de geconstateerde overtredingen.
2.4. De RDW voert met betrekking tot het opleggen van sancties bij overtredingen van de Erkenningsregeling APK een beleid dat is neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief APK erkenninghouders van 1 maart 2000, die aan de erkenninghouders is toegezonden. Dit beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende sancties, waarbij in algemene zin reeds rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders alsmede met hun staat van dienst.
2.5. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden het beleid van de RDW niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist geacht. Evenals de voorzieningenrechter wordt geoordeeld dat het besluit van de RDW past binnen het door hem terzake gevoerde beleid. Verder is ook geen sprake van onevenredigheid van de opgelegde sanctie. De RDW had ingevolge het door hem gehanteerde beleid de erkenning definitief kunnen intrekken, maar heeft vanwege het feit dat aan appellante in de voorafgaande drie jaar geen sanctie is opgelegd en zij evenmin in de P-klasse is geplaatst, gekozen voor het opleggen van een tijdelijke intrekking voor de duur van zes weken.
Anders dan appellante meent en wat daarvan verder ook zij, zijn de haar verweten handelingen, zoals in paragraaf 2.2. genoemd, niet aan te merken als één gedraging maar is sprake van een veelvoud van overtredingen op grond waarvan conform het beleid een definitieve intrekking van de erkenning mogelijk zou zijn geweest.
Haar betoog dat slechts sprake is van overtredingen van louter administratieve aard leidt evenmin tot een ander oordeel. Alle in de Erkenningsregeling APK opgenomen keuringseisen en -voorschriften hebben tot doel het algemene belang van de verkeersveiligheid te garanderen. Voor de uitvoering van de wettelijke controle op de door APK-erkenninghouders verrichte keuringen zijn, zoals ook blijkt uit de hierboven reeds vermelde Toezichtbeleidsbrief en de daarin voor overtredingen op dit punt voorziene sanctionering, de voorschriften van administratieve aard eveneens van wezenlijk belang.
2.6. De voorzieningenrechter heeft tenslotte terecht en op goede gronden overwogen dat de door appellante naar voren gebrachte omstandigheden voor de RDW geen aanleiding behoefden te zijn om van het door hem gevoerde beleid af te wijken.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop, bestaat voor het treffen van een voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Hoovers-Backaert, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hoovers-Backaert
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2004