ECLI:NL:RVS:2004:AR3360

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400976/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • Ch.W. Mouton
  • J.H. van Kreveld
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Utrecht inzake het Natuurgebiedsplan Lekuiterwaarden Lexmond-Everdingen

Op 6 oktober 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 december 2003. De zaak betreft het Natuurgebiedsplan Lekuiterwaarden Lexmond-Everdingen, dat op 3 december 2001 door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland is vastgesteld op basis van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000. Na de herindeling van de gemeente Vianen op 1 januari 2002, trad het college van gedeputeerde staten van Utrecht in de plaats van het college van Zuid-Holland. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant hoger beroep instelde.

De appellant betoogde dat zijn perceel, kadastraal bekend als gemeente Vianen, nummer K157, niet in het natuurgebiedsplan had moeten worden opgenomen en dat zijn belangen onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank concludeerde echter dat de inhoud en begrenzing van het natuurgebiedsplan niet onredelijk of onzorgvuldig tot stand waren gekomen. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de vaststelling van het natuurgebiedsplan geen directe gevolgen had voor de landbouwgronden van de appellant, omdat de bestemming en het gebruik van die gronden niet wijzigden. Wel werd erkend dat de vaststelling mogelijk indirecte gevolgen voor de bedrijfsvoering van de appellant kon hebben.

De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid meer gewicht had kunnen toekennen aan het algemeen belang van natuur- en landschapsbehoud dan aan de belangen van de appellant. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200400976/1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 december 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op basis van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 het Natuurgebiedsplan Lekuiterwaarden Lexmond-Everdingen (hierna: het natuurgebiedsplan) vastgesteld.
Met ingang van 1 januari 2002 is de gemeente Vianen heringedeeld bij de provincie Utrecht met als gevolg dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) in de plaats is getreden van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Bij uitspraak van 18 december 2003, verzonden op 30 december 2003, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het tegen het besluit van 3 december 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2004, waar het college, vertegenwoordigd door drs. M.M.W. Hoevenaars en mr. N.M. de Vries, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Appellant is met bericht niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 20 december 1999, Stcrt. 1999, 252, heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 (hierna: de Regeling) vastgesteld.
2.2.    Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef, van de Regeling worden natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, worden natuurgebiedsplannen vastgesteld en gewijzigd bij besluit van gedeputeerde staten van de provincie waarin het desbetreffende gebied is gelegen.
Ingevolge artikel 94 is het Bureau Beheer Landbouwgronden, telkens wanneer met betrekking tot één of meer gronden, die zijn gelegen in een gebied als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel f, onderscheidenlijk g, aan het bureau een recht van eigendom of een daarvan afgeleid beperkt gebruiksrecht wordt aangeboden, gehouden het hem aangeboden recht te verwerven.
2.3.    Appellant voert in hoger beroep hetzelfde aan als in beroep bij de rechtbank. Zijn beroep komt erop neer dat hij van mening is dat zijn perceel, kadastraal bekend gemeente Vianen, nummer K157, waar zijn boerderij met bedrijfsgebouwen zijn gelegen, niet in het natuurgebiedsplan diende te worden opgenomen en dat bij de vaststelling ervan onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Appellant betwijfelt daarnaast of het natuurgebiedsplan geen planologische werking heeft.
2.4.    De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geconcludeerd dat de inhoud en de begrenzing van het natuurgebiedsplan niet onredelijk is of onzorgvuldig tot stand is gekomen. Niet kan dan ook worden staande gehouden dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het perceel van appellant, ondanks dat zich daarop bedrijfsbebouwing bevindt, van belang is bij het streven naar een samenhangend netwerk van natuurgebieden (de Ecologische Hoofdstructuur).
2.5.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de vaststelling van het natuurgebiedsplan in planologisch opzicht geen directe gevolgen heeft voor de in dat gebied gelegen landbouwgronden met opstallen van appellant, omdat door die vaststelling noch de bestemming van die gronden, noch het gebruik daarvan wordt gewijzigd. Het bestaande gebruik kan derhalve worden voortgezet.
Wel moet onder ogen worden gezien dat de vaststelling van het natuurgebiedsplan van invloed kan zijn op de toekomstige bedrijfsvoering van appellant in dier voege dat zijn bedrijf beperkingen kan ondervinden in de mate waarin het natuurgebiedsplan wordt gerealiseerd. Ook valt niet uit te sluiten dat dit indirecte effecten heeft voor de waarde van het bedrijf en de daartoe behorende landbouwgronden in het vrije economische verkeer.
Dit mogelijke indirecte gevolg raakt het belang van appellant en dient derhalve bij de besluitvorming betrokken en afgewogen te worden.
Gelet op de stukken, het verhandelde ter zitting en de verwervingsplicht van het bureau beheer landbouwgronden om de aangeboden in natuurgebiedsplannen liggende gronden tegen agrarische marktwaarde aan te kopen, bestaat er echter geen grond voor het oordeel dat het college bij de afweging van de bij de vaststelling van het natuurgebiedsplan betrokken belangen in redelijkheid niet meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemeen belang van natuur- en landschapsbehoud dan aan de belangen van appellant.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2004
47-465.