ECLI:NL:RVS:2004:AR3361

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301611/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van inlichtingen aan Belgische fiscale autoriteiten en rechtmatigheid daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft de verstrekking van inlichtingen door de Staatssecretaris van Financiën aan de Belgische fiscale autoriteiten. Appellante, vertegenwoordigd door mr. A.M.E. Neuyens, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 juni 2001, waarin werd meegedeeld dat op 16 maart 2001 inlichtingen zijn verstrekt aan de Belgische autoriteiten. Deze inlichtingen waren gebaseerd op een afspraak tussen de Belastingdienst en mr. A.W.M. Ebben, die namens appellante optrad. De rechtbank oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij schade had geleden door de verstrekking van deze inlichtingen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 augustus 2004 behandeld. Tijdens de zitting is appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. E.E. Schipper. De Afdeling overweegt dat appellante niet de juistheid van de afgelegde verklaringen betwist, maar enkel de rechtmatigheid van de verstrekking van de inlichtingen. De Afdeling stelt vast dat er volgens vaste jurisprudentie onvoldoende grond is voor een hoger beroep dat enkel gericht is op het verkrijgen van een principieel antwoord. Appellante heeft niet aangetoond dat zij schade heeft geleden of zou kunnen lijden door de inlichtingenverstrekking.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing wordt uitgesproken in naam der Koningin, waarbij de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

200301611/1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 februari 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Financiën.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2001 de Staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) appellante medegedeeld dat op 16 maart 2001 aan de Belgische fiscale autoriteiten inlichtingen zijn verstrekt, bestaande uit de inhoud van de afspraak gemaakt tussen de Belastingdienst/Grote ondernemingen Breda en de heer mr. A.W.M. Ebben (hierna: Ebben), namens appellante, vastgelegd in een schrijven van de Belastingdienst/Grote ondernemingen Breda, gedateerd 30 november 2000.
Bij besluit van 10 oktober 2001 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2003, verzonden op14 februari 2003, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 april 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 juni 2003 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2004, waar  appellante, vertegenwoordigd door mr. A.M.E. Neuyens, advocaat te Breda, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.E. Schipper, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De brief van 30 november 2000 bevat onder meer verklaringen van  Ebben over het vermogen van appellante alsmede van wijlen [naam] in persoon en over door Ebben geconstateerde zwartloonbetalingen aan het personeel van appellante. Tevens is daarin de afspraak vastgelegd dat Ebben duidelijkheid verschaft inzake de opbouw van voornoemd vermogen en is opgenomen op welke wijze naheffing zal plaatsvinden in verband met de zwartloonbetalingen. Voorts is vermeld dat voor zover een en ander leidt tot in België te belasten inkomsten van wijlen [naam], dit aan de Belgische fiscale autoriteiten zal worden gemeld.
2.2.    Appellante bestrijdt niet de juistheid van de afgelegde verklaringen en de in de brief opgenomen afspraken. Zij wenst desalniettemin een uitspraak over de rechtmatigheid van de verstrekking van deze inlichtingen aan de Belgische fiscale autoriteiten.
2.3.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is er onvoldoende grond voor de behandeling van een (hoger) beroep dat uitsluitend is gericht op het verkrijgen van een antwoord op een principiële vraag. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de inlichtingenverstrekking in enigerlei opzicht schade heeft geleden of zou kunnen lijden. Het enige wat appellante in dit verband naar voren heeft gebracht, te weten dat op basis van de in de brief vervatte informatie in België wellicht onjuiste (fiscale) besluiten jegens de erfgenamen van [naam] zullen worden genomen en die erfgenamen vervolgens de nadelige gevolgen van dergelijke besluiten mogelijk op haar zullen verhalen, is daartoe volstrekt onvoldoende. De rechtbank is reeds in verband met het vorenoverwogene terecht tot het oordeel gekomen dat van enig rechtens te honoreren belang bij de beoordeling van het beroep van appellante geen sprake is. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Haverkamp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2004
306.