ECLI:NL:RVS:2004:AR3750

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308019/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • R.H. Lauwaars
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Schouwen-Duiveland en de gevolgen voor recreatieve verblijfseenheden

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Compensatielocatie Zoomgebied, bestaande uit de 3e herziening van het bestemmingsplan Lagezoom" door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland. Dit besluit werd genomen op 27 februari 2003, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Zeeland op 23 september 2003 werd door appellanten, waaronder de stichting "Stichting Schoon Genoeg" en de vereniging "Vereniging Stad en Lande van Schouwen-Duiveland", aangevochten. Zij stelden dat de goedkeuring in strijd was met het streekplan Zeeland, omdat het plan zou leiden tot een significante groei van het aantal recreatieve verblijfseenheden in het gebied Schouwen-West.

De Raad van State heeft de zaak op 9 september 2004 behandeld. De appellanten voerden aan dat de goedkeuring van het plan niet in overeenstemming was met de uitgangspunten van het streekplan, dat een beperkte groei van verblijfseenheden voorstond. De gemeenteraad verdedigde het plan door te stellen dat het binnen de beleidskaders paste en bijdroeg aan de kwaliteitsverbetering van de recreatievoorzieningen.

De Raad van State oordeelde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de groei van het aantal verblijfseenheden in de compensatielocaties in het licht van het totale aantal eenheden voor recreatie in het gebied Schouwen-West moest worden bezien. De Raad van State oordeelde dat de kwaliteitsverbetering en uitbreiding van de recreatiebedrijven in het Zoomgebied pasten binnen het geldende beleid en dat de appellanten geen gegronde redenen hadden aangevoerd om het besluit te vernietigen. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200308019/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Schoon Genoeg", gevestigd te Schouwen-Duiveland, en de vereniging "Vereniging Stad en Lande van Schouwen-Duiveland", gevestigd te Zierikzee,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2003 heeft de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 februari 2003, het bestemmingsplan "Compensatielocatie Zoomgebied, bestaande uit de 3e herziening van het bestemmingsplan Lagezoom" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 september 2003, kenmerk 038596/20/20, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 1 december 2003, bij de Raad van State op dezelfde dag ingekomen, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 januari 2004.
Bij brief van 12 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 14 mei 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, en verweerder, vertegenwoordigd door B. Ventevogel, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad mr. M.A.Y. Schenk-Syswerda, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan voorziet in de kwaliteitsverbetering en uitbreiding van 3 campings, De Karavaan, Bona Fide en Oase, in de zogenoemde compensatielocatie Zoomgebied.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3.    Appellanten stellen dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij voeren aan dat het plan in strijd is met het streekplan Zeeland, aangezien het plan bijdraagt aan een meer dan beperkte groei van het totaal aantal recreatieve verblijfseenheden in Schouwen-West, namelijk een toeneming van 3,9%. Daarbij stellen zij dat het aantal verblijfseenheden op het complex van de campings, De Karavaan, Bona Fide en Oase met 11,5% zal groeien, zodat voor het desbetreffende kampeercomplex zeker niet kan worden gesproken van beperkte groei.
2.3.1.    De gemeenteraad stelt dat het plan past binnen de uitgangspunten van de streekplanuitwerking. Hij meent dat het plan bijdraagt, conform de streekplanuitwerking, aan een voor heel Schouwen-West slechts beperkte groei van het aantal recreatieve verblijfseenheden.
2.3.2.    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het uitgangspunt van beperkte groei van het aantal eenheden voor verblijfsrecreatie bij de herstructurering het hele gebied Schouwen-West in beschouwing moet worden genomen. Daarbij meent hij dat de groei van het aantal recreatieverblijfseenheden bij deze herstructurering, waartoe onder meer het plan bijdraagt, ruimschoots voldoet aan het in dit verband gestelde criterium van beperkte groei.
2.3.3.    Het plan is onderdeel van een project tot herinrichting van het gebied Schouwen-West voor het behoud van natuur- en recreatiewaarden. Bij dit project is onder meer sanering en kwaliteitsverbetering van kampeerterreinen beoogd en zijn vier zogenoemde compensatielocaties aangewezen: Brouwersdamaanzet, Rampweg, Zoomgebied en Burgh- en Westlandpolder.
2.3.4.    In het kader van recreatie en toerisme is in het streekplan Zeeland van 17 september 1997 het gebied Schouwen-West als zogenoemde herstructureringszone aangemerkt:
”In de herstructureringszones is de toeristisch-recreatieve ontwikkeling veelal reeds lange tijd geleden tot stand gekomen en is thans sprake van verouderingssituaties. Er is een voorwaarden- scheppend beleid nodig gericht op vernieuwing, aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande toeristisch-recreatieve product. Voor deze zones zal de provincie het initiatief nemen tot gebiedsgericht beleid. Als herstructureringszones worden behalve Schouwen-West, waarvoor reeds een gebiedsgericht beleid in ontwikkeling is, Walcheren en het Veerse Meergebied aangemerkt.”
Het streekplan bevat in hoofdlijnen het beleid dat gedetailleerd is neergelegd in de op 3 december 1996 vastgestelde streekplanuitwerking “Schouwen-West”. Hierin is voorzover hier van belang het volgende gesteld:
“De omgevingskwaliteit is een zeer belangrijk onderdeel van het toeristisch-recreatief product. De zorg voor die omgevingskwaliteit komt mede tot uitdrukking in een voorzichtig beleid bij nieuw recreatief ruimtebeslag.
Voor verblijfsrecreatie is het uitgangspunt dat de totale hoeveelheid verblijfseenheden in het gebied globaal op het huidige niveau wordt gehandhaafd. Nieuwe verblijfscomplexen zijn niet toegestaan. Wel zijn er mogelijkheden voor een beperkte groei van het aantal eenheden wanneer dat voor de kwaliteitsverbetering van een bestaand complex aantoonbaar noodzakelijk is of wanneer dit nodig is ter geleiding van saneringssituaties.
Nieuw ruimtebeslag is mogelijk om het proces van kwaliteitsverbetering van het bestaande verblijfsaanbod gestalte te kunnen geven.
(…)
Voor het realiseren van natuurontwikkeling in Schouwen-West zullen een aantal recreatiebedrijven moeten worden verplaatst. De hiervoor benodigde compensatieruimte is sterk afhankelijk van de manier waarop het proces van verplaatsing invulling krijgt.
Op de beleidskaart zijn gebieden aangeduid die het extra ruimtebeslag voortkomend uit kwaliteitsverbetering op kunnen vangen en tevens bedoeld zijn als compensatielocaties van het saneringsproces.
(…)
Ten behoeve van de herstructurering van de verblijfsrecreatie zal maximaal 80 hectare aan compensatielocaties worden ingezet. De inzet van de compensatiehectares zal in twee fasen gebeuren: de eerste fase bevat 40 hectare. Bij gebleken behoefte kan worden overgegaan naar fase 2, eveneens 40 hectare. De behoefte zal blijken uit de tweejaarlijkse evaluaties van het herstructureringsproces. Deze evaluatie zal aan de statencommissie worden voorgelegd. De Rampweg zal pas in de tweede fase, indien nodig, aan bod komen.”
De Afdeling acht dit beleid van verweerder niet onredelijk.
2.3.5.    Uit de plantoelichting blijkt dat de met de herstructurering gemoeide groei van de totale hoeveelheid verblijfseenheden voor recreatie in het gebied Schouwen-West grotendeels in de compensatielocaties zal plaatsvinden.
Volgens de streekplanuitwerking zal de herstructurering van het gehele gebied Schouwen-West verplaatsing van campings naar vier compensatielocaties met zich brengen. Op deze plaatsen is daarbij ook voorzien in extra ruimtebeslag nodig voor kwaliteitsverbetering van recreatiebedrijven in Schouwen-West.
Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de groei van het aantal recreatieve verblijfseenheden en het extra ruimtebeslag voor recreatie in deze compensatiegebieden bezien moet worden in het licht van de groei van de totale hoeveelheid verblijfseenheden voor recreatie in het gebied Schouwen-West.
Hierbij kon hij tevens de verblijfseenheden betrekken die in 1996 weliswaar niet in de desbetreffende bestemmingsplannen waren opgenomen, maar waarvoor wel op grond van artikel 15 en 19 van de WRO een planologische en juridische grondslag bestond dan wel reeds lange tijd plannen tot legalisering bestonden.
Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene toeneming van verblijfsrecreatie zal bijdragen tot een niet meer dan beperkte groei van het totale aantal verblijfseenheden voor recreatie in het gebied Schouwen-West passend binnen het geldende beleid. Anders dan appellanten kennelijk menen is het enkele feit dat het aantal verblijfseenheden op de in geding zijnde campings met meer dan 10% zal toenemen, niet in strijd met dit beleid.
2.3.6.    Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de kwaliteitsverbetering en uitbreiding van recreatiebedrijven in de compensatielocatie Zoomgebied past in het beleid met betrekking tot de herstructurering van het gebied Schouwen-West zoals dat is neergelegd in het streekplan Zeeland in samenhang met de streekplanuitwerking “Schouwen-West”.
2.3.7.    Verder hebben appellanten aangevoerd dat een integrale aanpak van meergenoemde herstructurering ontbreekt, omdat de compensatielocaties in verschillende bestemmingsplannen, waaronder het in geding zijnde plan, zijn opgenomen en deze plannen slechts zien op gronden voor recreatiebedrijven.
De Afdeling overweegt dat, blijkens de stukken en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het plan is vastgesteld overeenkomstig het beleid en de uitgangspunten die zijn neergelegd in het streekplan en de streekplanuitwerking voor de herstructurering van het gebied Schouwen-West in zijn geheel.
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het plan een integrale aanpak van de herstructurering niet in de weg staat.
2.4.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het bestreden plan.
Het beroep is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Broekman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004
12-447.