ECLI:NL:RVS:2004:AR3751

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308079/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • R.H. Lauwaars
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Schouwen-Duiveland en geschil over recreatiebedrijf

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een bestemmingsplan door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland, dat op 27 februari 2003 is vastgesteld. Het bestemmingsplan betreft de 'Compensatielocatie Burgh- en Westlandpolder', dat de 10e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Oost en de 2e herziening van het bestemmingsplan Hogeweg omvat. De goedkeuring van dit plan door het college van gedeputeerde staten van Zeeland is door appellant betwist. Appellant heeft op 2 december 2003 beroep ingesteld tegen het besluit van 23 september 2003, waarin de goedkeuring werd verleend. De gronden van het beroep zijn aangevuld op 20 december 2003.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 september 2004 behandeld. Appellant was aanwezig, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door B. Ventevogel, ambtenaar van de provincie. De gemeenteraad was vertegenwoordigd door mr. M.A.Y. Schenk-Syswerda. De zaak draait om de vraag of de goedkeuring van het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, zoals bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

Appellant stelt dat de gemeenteraad ten onrechte de gronden, die in het ontwerp-bestemmingsplan de bestemming 'Uit te werken gebied voor verblijfsrecreatie' en 'Beschermd natuurgebied' hadden, buiten het plangebied heeft gelaten. De gemeenteraad heeft echter aangegeven dat dit is gebeurd omdat appellant een te hoge prijs vraagt voor de percelen, waardoor de economische uitvoerbaarheid van het plan niet kan worden gegarandeerd. De Afdeling oordeelt dat de gemeenteraad een grote beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van de begrenzingen van een bestemmingsplan, maar dat deze vrijheid niet zo ver strekt dat het in strijd met een goede ruimtelijke ordening kan zijn.

De Afdeling concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde planbegrenzing in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 13 oktober 2004.

Uitspraak

200308079/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2003 heeft de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 februari 2003, vastgesteld het bestemmingsplan "Compensatielocatie Burgh- en Westlandpolder, bestaande uit de 10e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Oost en de 2e herziening van het bestemmingsplan Hogeweg".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 september 2003, kenmerk 038594/20/18, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij faxbericht van 2 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 december 2003.
Bij brief van 12 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 14 mei 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2004, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door B. Ventevogel, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad mr. M.A.Y. Schenk-Syswerda, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan voorzover hier van belang voorziet in de uitbreiding en kwaliteitsverbetering van de camping Duinoord. Het plangebied ligt binnen de zogenoemde compensatielocatie Burgh- en Westlandpolder.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan voorzover hier van belang goedgekeurd.
2.3.    Appellant heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voorzover daarin de gronden, waaraan in het ontwerp-bestemmingsplan de bestemming “Uit te werken gebied voor verblijfsrecreatie“ en “Beschermd natuurgebied” was toegekend, bij de vaststelling van het plan alsnog buiten het plangebied zijn gelaten. Hij stelt op deze gronden een recreatiebedrijf te kunnen vestigen.
2.3.1.    De gemeenteraad heeft de percelen niet in het plan opgenomen, omdat appellant hiervoor een te hoge prijs vraagt. De gemeenteraad meent dat daardoor de economische uitvoerbaarheid van het plan niet kan worden gegarandeerd.
2.3.2.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan op dit onderdeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Hij meent dat in de andere compensatielocaties voldoende gronden beschikbaar zijn voor hervestiging van te verplaatsen campings en ziet geen noodzaak tot het bestemmen van de gronden van appellant voor recreatiedoeleinden.
2.3.3.    De gronden binnen de grenzen van het plan voorzover hier van belang hebben de bestemming “Uit te werken gebied voor verblijfsrecreatie”. De percelen bouwland aan de Westerseweg te Burgh-Haamstede, kadastraal bekend gemeente Westerschouwen sectie E nummers 191, 948 en 949, waarop appellant voornemens is een camping te beginnen, grenzen aan de zuidkant van het plangebied. Blijkens de stukken heeft de gemeenteraad met appellant geen overeenstemming kunnen bereiken over de te betalen prijs voor deze percelen en heeft hij bij de vaststelling van het plan de gronden niet in het plangebied opgenomen.
Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan.
Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
De Afdeling is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft het bestreden besluit op dit punt evenmin voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.3.4.    Tenslotte overweegt de Afdeling dat de overige bezwaren van appellant omtrent de onderhandelingen over de verkoop van de in geding zijnde gronden van privaatrechtelijke aard zijn en derhalve hier niet aan de orde kunnen komen.
2.3.5.    Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorzover hier van belang niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Broekman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004
12-447.