200402623/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 februari 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek.
Bij besluit van 23 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek (hierna: het college) bepaald dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Match Detachering B.V./The perfect Match" (hierna: Match) dwangsommen verbeurt indien het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning aan [locatie] te [plaats] voor de huisvesting van werknemers van een detacheringsbedrijf, niet voor 1 maart 2003 is gestaakt.
Bij besluit van 4 juni 2003 heeft het college het daartegen door Match gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de dwangsommen worden verbeurd indien het strijdige gebruik niet voor 1 juli 2003 is gestaakt.
Bij uitspraak van 19 februari 2004, verzonden op 20 februari 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en het college, vertegenwoordigd door M.L.M. van Heijnsbergen en A.J.M. van Doorn, ambtenaren van het college, zijn verschenen.
2.1. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is.
2.2. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, en artikel 6:4, eerste lid, van deze wet, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en vervolgens beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is.
2.3. Appellant is eigenaar van de woning en verhuurde deze tot medio 2003 aan Match.
2.4. De last onder dwangsom is niet gericht aan appellant maar aan Match als de – vermeende – overtreder. Omdat alleen de overtreder een dwangsom kan verbeuren is in beginsel slechts hij aan te merken als belanghebbende bij de last als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het belang van appellant moet worden aangemerkt als een afgeleid belang dat niet rechtstreeks door het besluit van 23 januari 2003 wordt getroffen. De omstandigheid dat de gehuisveste werknemers werkzaam zijn in het bedrijf van appellant, leidt niet tot een ander oordeel. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die tot een andere conclusie zouden moeten leiden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant derhalve terecht - hoewel op andere gronden – niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Duursma
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004