ECLI:NL:RVS:2004:AR3754

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406063/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Lage Akkerweg, derde fase' vastgesteld door gemeenteraad Someren

Op 27 november 2003 heeft de gemeenteraad van Someren, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan 'Lage Akkerweg, derde fase' vastgesteld. Dit besluit werd door de college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant goedgekeurd op 18 mei 2004. Verzoekers hebben op 21 juli 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij de Voorzitter van de Raad van State verzochten om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 23 september 2004, waar de verzoekers en de verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.M.E.J. Savelkoul, aanwezig waren. Ook de gemeenteraad van Someren was vertegenwoordigd door M.C. Wijers.

De Voorzitter heeft in zijn oordeel aangegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein, dat wordt begrensd door verschillende wegen. De goedkeuring van het plan door verweerder is gebaseerd op de overweging dat het niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat er reeds een milieuvergunning is verleend aan het betrokken bedrijf.

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de goedkeuring van het plan, met name omdat zij van mening zijn dat de vestiging van een mestverwerkingsbedrijf niet passend is voor het kleinschalige bedrijventerrein in Someren. Zij hebben ook aangevoerd dat er geen m.e.r.-procedure is gevolgd en dat er onvoldoende ruimte is voor toekomstige uitbreiding van het bedrijf. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, en heeft het verzoek afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200406063/2.
Datum uitspraak: 7 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], alle te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2003 heeft de gemeenteraad van Someren, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 oktober 2003, het bestemmingsplan "Lage Akkerweg, derde fase" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 mei 2004, no. 961348, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 21 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 september 2004.
Bij eerstgenoemde brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 september 2004, waar verzoekers bij monde van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.M.E.J. Savelkoul, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Someren, vertegenwoordigd door M.C. Wijers, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan voorziet in de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein in een gebied dat wordt begrensd door de ontsluitingsweg Dorser, de bedrijfspercelen aan de Lage Akkerweg, de Muldersweg en een nieuwe ontsluitingsweg ten behoeve van het plangebied.
Verweerder heeft het plan grotendeels goedgekeurd.
2.3.    Verweerder heeft goedkeuring verleend omdat hij het plan in zoverre niet in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft hierbij overwogen dat de vestiging van een mestverwerkingsbedrijf op het bedrijventerrein past binnen het provinciale beleid. Er is reeds een (locatiegebonden) milieuvergunning verleend aan het desbetreffende bedrijf en deze vergunning is inmiddels ook al onherroepelijk geworden. Naar de mening van verweerder bestaat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht voor de ruimtelijke inpassing van dit bedrijf. Verder is volgens verweerder niet gebleken dat het plan economisch niet uitvoerbaar is.
2.4.    De bezwaren van verzoekers zijn gericht tegen de goedkeuring van het plan voorzover dit de mogelijkheid biedt een mestverwerkingsbedrijf te vestigen. Verzoekers voeren aan dat een dergelijk bedrijf niet thuishoort op een kleinschalig ambachtelijk bedrijventerrein in een groeiklasse-3 kern als Someren, maar op een grootschalig bedrijventerrein. Verzoekers zijn verder van mening dat ten onrechte geen m.e.r.-procedure is gevolgd. Volgens verzoekers is in strijd met het streekplan ook geen onderzoek ingesteld of er voldoende ruimte aanwezig is voor een toekomstige uitbreiding van een dergelijk bedrijf. Bovendien is ten onrechte afgeweken van de afstand die in het algemeen wordt aanbevolen tussen een dergelijk bedrijf en hindergevoelige functies in de omgeving.
2.5.    Ingevolge de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 3, onder II, vierde gedachtestreep, van de planvoorschriften zijn op de gronden in het plan licht industriële en/of ambachtelijke bedrijven dan wel groothandelsbedrijven toegestaan. Bedrijven die vallen in de milieucategorieën 2 of 3 van de bij het plan behorende Categorale Bedrijfsindeling, zijn direct toegelaten. Bedrijven in categorie 4 kunnen onder voorwaarden worden toegestaan indien het college van burgemeester en wethouders hiervoor vrijstelling heeft verleend.
2.5.1.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de voor bedrijfsdoeleinden bestemde gronden thans nog braak liggen en nog niet bouwrijp zijn gemaakt. Geruime tijd zal nog verstrijken alvorens de gemeente hiertoe overgaat. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad een periode van drie tot vijf maanden genoemd. De gronden zijn ook nog niet verkocht aan het bedrijf dat een mestverwerkingsinstallatie wil bouwen. Pas nadat de gemeente de grond heeft uitgegeven, komt een nog in te dienen bouwaanvraag met toepassing van de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid voor inwilliging in aanmerking.
2.6.        Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat verzoekers thans geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Ook in hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd ziet de Voorzitter hiervoor geen aanleiding.
Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
2.7.        Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Kooijman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2004
177---.