ECLI:NL:RVS:2004:AR3757

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402974/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan De Appelaar 2000, 1e partiële herziening door gemeenteraad Haarlem

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "De Appelaar 2000, 1e partiële herziening" door de gemeenteraad van Haarlem. Het bestemmingsplan werd vastgesteld op 20 augustus 2003, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van dit plan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland werd aangevochten door een appellant, die op 8 april 2004 beroep instelde bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 14 september 2004, waarbij de appellant en vertegenwoordigers van de gemeente Haarlem aanwezig waren.

De appellant betwistte de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden", dat de bouw van een entree voor een ondergrondse parkeergarage mogelijk maakt. Hij voerde aan dat de verkeerssituatie onveilig zou worden door de krappe ruimte rondom de entree. De gemeenteraad verdedigde het plan door te stellen dat de plaatsing van de entree verantwoord was vanuit stedenbouwkundig en verkeersveiligheidsoogpunt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad de aan hem toekomende beoordelingsmarges niet had overschreden en dat het plan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling concludeerde dat de inspraakprocedures correct waren doorlopen en dat de wijzigingen in het ontwerpplan niet zodanig ingrijpend waren dat een nieuwe inspraakprocedure noodzakelijk was. De Afdeling oordeelde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door verweerder terecht was verleend en dat het beroep van de appellant ongegrond was. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en de proceskostenveroordeling werd afgewezen.

Uitspraak

200402974/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2003 heeft de gemeenteraad van Haarlem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 juli 2003, het bestemmingsplan "De Appelaar 2000, 1e partiële herziening" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 januari 2004, kenmerk 2003-35593, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 8 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2004, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Haarlem, vertegenwoordigd door drs. J.N. Jonker, A.A. Antonisse en ing. H.J. Vrieling, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna te noemen: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan voorziet, voorzover van belang, in de definitieve situering van de entree van een ondergrondse parkeergarage.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3.    Appellant voert als formeel bezwaar aan dat het plan twee keer ter visie is gelegd, waarbij bovendien veranderingen zijn aangebracht.
2.4.    Ingevolge artikel 6a van de WRO betrekt het gemeentebestuur de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan. Ingevolge artikel 23 van de WRO ligt het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende vier weken ter inzage, gedurende welke termijn een ieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent het ontwerp kenbaar kan maken.
De Afdeling stelt vast dat het voorontwerpplan met ingang van 30 augustus 2002 ter inzage heeft gelegen in het kader van de inspraakprocedure van artikel 6a van de WRO. Vervolgens heeft het ontwerpplan met ingang van 21 februari 2003 ter inzage gelegen in het kader van artikel 23 van de WRO. Deze handelwijze is in overeenstemming met het bepaalde in de WRO.
Dat het ontwerpplan ten opzichte van het voorontwerpplan is gewijzigd maakt dit niet anders. De wijzigingen zijn niet zodanig ingrijpend dat de inspraakprocedure opnieuw had dienen te worden doorlopen.
2.5.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" voorzover dit voorziet in de bouw van een entree voor de ondergrondse parkeergarage. Hij voert aan dat de verkeerssituatie onveilig wordt doordat de ruimte rondom de entree van de parkeergarage te krap is.
Voorts stelt appellant dat het plangebied deels het plangebied van het stadsvernieuwingsplan "Bakenes" overlapt.
2.6.    De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de plaatsing van de entree vanuit stedenbouwkundig oogpunt en uit het oogpunt van verkeersveiligheid verantwoord is. Hij wijst erop dat in een bestemmingsplan geen definitieve verkeersmaatregelen worden geregeld, maar dat dit slechts voldoende ruimte dient te bieden om de noodzakelijke maatregelen mogelijk te maken. Voorts stelt hij dat voor de gedeelten van het stadsvernieuwingsplan "Bakenes" die volgens appellant worden overlapt, het bestemmingsplan "De Appelaar 2000" en het nu aan de orde zijnde plan van kracht zijn.
2.7.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plandeel goedgekeurd.
Hij heeft ingestemd met de weerlegging van de zienswijzen door de gemeenteraad. Voorts heeft hij gesteld dat verkeerskundige maatregelen niet concreet in een bestemmingsplan worden geregeld, maar dat van belang is dat het bestemmingsplan deze maatregelen niet in de weg staat. Voorts stelt hij dat de gemeenteraad zelf de grenzen van het plangebied mag bepalen en dat het meest recente bestemmingsplan van toepassing is.
2.8.    De Afdeling volgt appellant niet in zijn stelling dat de grens van het plan ten onrechte de grens van het plangebied van het stadsvernieuwingsplan "Bakenes" overschrijdt. De plandelen die deel uitmaken van de herziening liggen binnen het plangebied van het geldende bestemmingsplan "De Appelaar 2000" en vervangen dat plan in zoverre.
Voorzover appellant meent dat het plangebied van het bestemmingsplan "De Appelaar 2000" ten onrechte de grens van het plangebied van het stadsvernieuwingsplan "Bakenes" overschrijdt, wijst de Afdeling er op dat de grens van het bestemmingsplan "De Appelaar 2000" onherroepelijk is geworden en derhalve in deze procedure niet aan de orde kan komen.
2.9.    Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften is binnen het plangebied een ondergronds gebouwde parkeergarage toegestaan. Voor de bouw van in- en uitritten zijn voorschriften gegeven in artikel 10 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "De Appelaar 2000". Ingevolge artikel 10, eerste lid, zijn de op de kaart voor verkeersdoeleinden aangewezen gronden bestemd voor verkeers- en verblijfsgebied. Op deze gronden zijn onder meer de in-/uitrit(ten) van een ondergrondse parkeergarage toegestaan. Gelet op het op de plankaart aangegeven bouwvlak voorziet het plan in een inrit van ongeveer zes bij zeventien meter, op de kruising tussen het Spaarne en de Damstraat.
Gelet op de plankaart en de plankaart van het bestemmingsplan "De Appelaar 2000" is de kortste afstand van het in het plan voorziene bouwvlak voor de entree van de parkeergarage tot de grens van de bestemming "Verkeersdoeleinden" ongeveer 7 meter. Verweerder heeft deze afstand niet te kort behoeven te achten om een zodanige inrichting van het gebied mogelijk te maken dat een veilige doorstroom van verkeer is gewaarborgd. Ook overigens heeft appellant geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder aanleiding heeft behoeven te zien voor de conclusie dat het plan in de weg staat aan het verwezenlijken van een veilige verkeerssituatie ter plaatse.
2.10.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto    w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004
317-448.