ECLI:NL:RVS:2004:AR3764

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403693/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart door dagelijks bestuur van stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, gemeente Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam. Het dagelijks bestuur heeft op 13 mei 2002 de aanvraag afgewezen, waarna de appellant bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 11 februari 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft op 31 maart 2004 het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van het dagelijks bestuur vernietigd, met de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld. Tijdens de zitting op 16 september 2004 is het dagelijks bestuur vertegenwoordigd door mr. R. Woesthoff, maar de appellant is niet verschenen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het advies van de GG&GD, dat ten grondslag lag aan de afwijzing van de aanvraag, onvoldoende onderbouwd was. De appellant heeft in hoger beroep zijn onvrede geuit over de procedures die volgden op de gegrondverklaring van zijn beroep.

De Raad van State overweegt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de appellant geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat er inmiddels een nieuw advies is uitgebracht door de GG&GD, en dat de appellant de mogelijkheid heeft om opnieuw beroep in te stellen tegen het nieuwe besluit van het dagelijks bestuur. De Raad van State heeft in zijn beslissing geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200403693/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2002 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de aanvraag van appellant om een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder, afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur binnen 6 weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van appellant met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 mei 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 juli 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is op 2 september 2004 een nader stuk ontvangen van het dagelijks bestuur. Dit is aan appellant toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2004, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. R. Woesthoff, medewerker van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, is verschenen. Appellant is niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het GG&GD-advies van 18 januari 2002 dat het dagelijks bestuur ten grondslag heeft gelegd aan het in bezwaar gehandhaafde besluit tot weigering van de gevraagde gehandicaptenparkeerkaart, onvoldoende is onderbouwd en dat het dagelijks bestuur in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht zich niet heeft vergewist van de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies.
2.2.    Appellant heeft destijds beroep ingesteld omdat hij van mening was dat het advies van de GG&GD waarop het dagelijks bestuur zijn besluit deed steunen niet zorgvuldig was voorbereid.
In hoger beroep benadrukt appellant de onbegrijpelijkheid van de procedures die het gevolg zijn van de gegrondverklaring van zijn beroep.
2.3.    Appellant gaat eraan voorbij dat het door hem bij de rechtbank ingestelde beroep ertoe strekte - en er ook slechts toe kon strekken - dat het besluit van het dagelijks bestuur van 11 februari 2003 zou worden vernietigd. Aangezien het beroep het daarmede beoogde resultaat heeft gehad, valt niet in te zien dat appellant thans enig rechtens te beschermen belang heeft bij de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank door de GG&GD op 10 mei 2004 een nieuw onderzoek is ingesteld, waarna op 25 mei 2004 advies is uitgebracht, doch dat het dagelijks bestuur heeft verzocht - juist met het oog op hetgeen de rechtbank in de uitspraak heeft overwogen - om een uitgebreider en beter onderbouwd advies. Dit advies is vervolgens op 26 juli 2004 uitgebracht. Appellant is in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit advies.
Tegen het nieuwe besluit van het dagelijks bestuur kan appellant desgewenst opnieuw beroep instellen bij de rechtbank.
Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling niet in welk rechtens te beschermen belang appellant nog heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep.
Het hoger beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004
221.