200402195/3.
Datum uitspraak: 8 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging "Het Moerdijkse Riool", gevestigd te Fijnaart,
verzoekster,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk 922836, heeft verweerder ingevolge artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer voor de duur van vier jaar ontheffing verleend van de gemeentelijke zorgplicht voor de doelmatige inzameling en het doelmatige transport van afvalwater voor 585 ongerioleerde percelen in het buitengebied, zijnde niet-kwetsbaar gebied.
Bij besluit van 27 januari 2004, kenmerk 969594, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar, voorzover hier van belang, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 22 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 april 2004.
Bij brief van 14 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 september 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. F.I. Piternella, advocaat te Dongen, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J.H.M. Okkerse, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, vertegenwoordigd door ing. L.A.B. van Bastelaere, ambtenaar van gemeente, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In artikel 10.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat elke gemeente zorg draagt voor de doelmatige inzameling en het doelmatig transport van afvalwater dat vrijkomt bij de binnen haar grondgebied gelegen percelen.
Ingevolge artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, kunnen gedeputeerde staten op verzoek van burgemeester en wethouders in het belang van een doelmatig beheer van afvalwater ontheffing verlenen van de verplichting opgenomen in het eerste lid, voor een in die ontheffing genoemde periode.
2.3. Verzoekster voert aan dat het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk in zijn verzoek van 13 december 2002, aangevuld bij brief van 23 januari 2003, heeft nagelaten ontheffing te vragen van de zorgplicht ten aanzien van een groot aantal percelen in het buitengebied waarvoor het normbedrag, zoals bedoeld in de nota “Nota Riolering Buitengebied” van de provincie, wordt overschreden. Boven dit normbedrag moet volgens haar een verzoek om ontheffing door het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk worden gedaan. Nu verweerder dit niet heeft onderkend en niet alsnog ambtshalve ontheffing heeft verleend voor deze percelen is het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen, aldus verzoekster.
2.4. Blijkens stukken en het verhandelde ter zitting is door het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk in het verzoek van 13 december 2002, kenmerk 02/11763, aangevuld bij brief van 23 januari 2003, kenmerk 2201/LvB/001, voor geen van de door verzoekster bedoelde percelen om ontheffing van de in artikel 10.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer opgenomen zorgplicht verzocht.
De Voorzitter overweegt dat uit artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer volgt dat verweerder slechts ontheffing kan verlenen van de desbetreffende zorgplicht voor die percelen waarvoor door het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk om ontheffing is verzocht. Daarbij komt, anders dan verzoekster meent, verweerder niet de bevoegdheid toe ambtshalve ontheffing te verlenen van deze zorgplicht voor andere percelen dan waarvoor een verzoek om ontheffing is gedaan. Dat het normbedrag, waarboven om een dergelijke ontheffing moet worden verzocht, voor wat betreft de door verzoekster bedoelde percelen wordt overschreden, doet, wat daar overigens ook van zij, aan het vorenstaande niet af.
Het bovenstaande in aanmerking nemende ziet de Voorzitter geen grond voor het oordeel dat verweerder ambtshalve ontheffing van de in artikel 10.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer opgenomen zorgplicht had dienen te verlenen voor de door verzoekster bedoelde percelen. De Voorzitter ziet daarom geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2004